Bookmark and Share

John Paul II's Apostolic Visit to the Netherlands

11th - 15th May 1985

Paus Heilige Johannes Paulus II was a pilgrim to the Netherlands during his 26th apostolic voyage, on which he also visited Luxembourg & Belgium. The theme of his pilgrimage was the prayer, Pater Noster.

Pope St John Paul II's itinerary included the following:
Saturday 11th May - welcome ceremony in Eindhoven, Mass in 'S-Hertogenbosch Cathedral and a meeting with Catholic educators.
Sunday 12th May (in Utrecht) - Lauds with religious in the Cathedral, meeting with representatives of the social organizations, praying the Regina Coeli, meeting with missionaries and with clergy and pastoral collaborators, Mass at the Irenehal, meeting with members of the Diplomatic Corps in The Hague.
Monday 13th May, Feast of Our Lady of Fatima (in The Hague) - Mass for the sick, meeting with the Prime Minister, speech to the International Court of Justice at the Peace Palace and a meeting with representatives of the Christian Confessions.
Tuesday 14th May (in Maastricht & Amersfoort) - Prayer to Our Lady Sterre der Zee, visit to the tomb of St Servatius, celebration of Mass in Maastricht, meetings in Amersfoort with young people, with women religious, and with the Episcopal Conference of the Netherlands.
Wednesday 15th May - Farewell ceremony from the Netherlands.

Paus Heilige Johannes Paulus II at the Welcome Ceremony
Welschap di Eindhoven Airport, Saturday 11 May 1985 - in Dutch & Italian

"1. Vol vreugde prijst mijn hart de Heer!
Ja, vol vreugde is mijn hart, omdat ik uw land mag bezoeken. Zoals de aartsbisschop van Utrecht heeft opgemerkt, heeft alleen in de elfde eeuw een bisschop van Rome Nederland bezocht. Het was paus Leo IX, die uit de Elzas afkomstig was. Ik denk ook aan Adrianus VI, die in Utrecht is geboren en die in het begin van de zestiende eeuw de laatste niet-Italiaanse paus is geweest tot aan de keuze van de eerste slavische paus in oktober 1978. Deze herinneringen aan een ver Verleden en heel de rijke menselijke en godsdienstige geschiedenis van uw natie hebben mij het verlangen gegeven eerbiedig uw vaderlandse bodem te kussen. Mijn vereerde voorganger Paulus VI, die het initiatief genomen heeft voor de apostolische reizen van de pausen in de moderne tijd, heeft vaak dit symbolische gebaar gemaakt.

2. Ik groet u, Excellentie, en dank u voor uw aanwezigheid als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering. Uw tegenwoordigheid is meer dan een gebaar van beleefdheid. Zij is een teken van de goede band, die er is tussen dit land en de Heilige Stoel.

Een teken van de blijvende wil tot begrip en samenwerking in het belang van Nederland en van de mensheid. Gaarne groet ik ook u, Hooggeachte Heer Commissaris van de Koningin voor de provincie Noord-Brabant.

U, monseigneur de aartsbisschop, ben ik zeer dankbaar voor uw hartelijke welkomstgroet. Ik heb met genoegen geluisterd naar het beknopte, maar levendige overzicht van de evangelisatie van Nederland, vanaf de tijd van sint Servatius, sint Willibrordus en sint Bonifatius tot aan onze tijd. Ik waardeer ten zeerste uw betuiging van de gehechtheid van de Nederlandse katholieken aan de Zetel van Rome. Een gehechtheid, die dieper is, dan uit sommige bladzijden van de godsdienstige geschiedenis van het heden zou kunnen blijken. Ik heb eveneens met genoegen geluisterd naar de uitdrukking van uw hoop ten opzichte van de jeugd en ten overstaan van de geestelijke crisis, die de westerse wereld doormaakt. Met u, monseigneur, groet ik mijn broeders, de bisschoppen van Breda, Groningen, Haarlem, 's-Hertogenbosch, Roermond en Rotterdam en de hier aanwezige hulpbischoppen.

Ik richt ook een hartelijke groet tot allen, die persoonlijk of namens verschillende organisaties mij, vanaf dit eerste ogenblik van mijn bezoek, hun respect willen betuigen. Tenslotte groet ik alle bewoners van het koninkrijk der Nederlanden.

Graag zou ik u langer en op meer vertrouwelijke wijze willen bezoeken. Want de vriendschap ontstaat en groeit door echt met anderen kennis te maken, die altijd anders blijken te zijn dan men gedacht had. Ik zou graag alle plaatsen willen bezoeken die u dierbaar zijn: de oude steden van gewest tot gewest, de vele dorpen tussen de Waddenzee en de Schelde, de musea met de schilderstukken van uw grote meesters. Ik zou naar uw scholen en universiteiten willen gaan, naar uw industriële bedrijven en uw havens, waar de arbeiders werken, naar de polders, naar de ziekenhuizen, enzovoorts. Ik zal in ieder geval mijn best doen het leven van uw land goed te observeren, teneinde het beter te begrijpen en nog meer te waarderen in al zijn positieve en boeiende aspecten.

3. De apostolische reizen van de bisschop van Rome kunnen natuurlijk niet vergeleken worden met het toerisme, dat zich in onze tijd zozeer ontwikkeld heeft. De noodzaak van deze reizen is reeds goed begrepen door Paulus VI, die als pelgrim naar het Heilig Land is gegaan, naar het hart van Afrika, naar Azië, naar Zuid-Amerika, naar de Verenigde Naties. De fundamentele reden hiervoor ligt in het wezen zelf van de Kerk van Christus, die tegelijk wereldkerk en particuliere kerk is. De wereldkerk heeft nooit bestaan zonder de particuliere kerken. Overal waar in de katholieke gemeenschap de eucharistie wordt gevierd, is de Kerk volledig tegenwoordig. Die gemeenschap is een geloofsgegeven, dat zichtbaar moet worden door passende concrete getuigenissen.

Het is waar dat de bisschoppen uit heel de wereld regelmatig de opvolger van Petrus bezoeken. Maar waarom zou deze niet in onze tijd van uiterst gemakkelijke verbindingen daarheen gaan, waar zijn broeders werken voor het Evangelie van Christus, om hen en hun gelovigen « te versterken in het geloof »? Het doel van de apostolische reizen is de evangelische boodschap te verkondigen, de eenheid te bevorderen en de activiteit van de particuliere kerken te stimuleren. De vitaliteit van de plaatselijke kerken groeit of wordt opnieuw opgewekt in de mate waarin zij ervoor zorgen zich niet in zichzelf op te sluiten en zich niet te distanciëren van het centrum van de eenheid.

Moge de Heer mij bijstaan om mijn speciale zending ten dienste van de wereldkerk steeds goed te vervullen!

4. Na deze opmerkingen over de betekenis van mijn apostolische reizen mag ik niet vergeten dat het Nederlandse volk de veertigste verjaardag van zijn bevrijding heeft gevierd. Ik wil mij verenigen met de eer, welke men gebracht heeft aan allen, die geleden hebben of zelfs hun leven gegeven hebben voor de vrijheid van uw vaderland. Hoe zou men hun offers kunnen vergeten? En in het bijzonder het tragische lot en de offers van vele duizenden Joden? Wij bidden hun God, die ook onze God is, dat het uitverkoren volk voortaan in vrede en veiligheid mag leven. Zij, die zich opgeofferd hebben voor de vrijheid, vragen ons: « Wat hebben jullie met die duurbetaalde vrijheid gedaan? ». U bent een volk, dat zijn vrijheid liefheeft en er trots op is. Wij zullen nog de gelegenheid hebben terug te komen op het belangrijke probleem van de echte zin en van het gebruik van de vrijheid. Wij zullen hierover nadenken onder de blik van Christus, de goddelijke bevrijder van de geesten en de harten. Hij wil alle mensen van goedewil helpen om de maatschappij, waarin zij leven, te bevrijden van haar noden en gebreken.

Van ganser harte dank ik u voor uw hartelijke ontvangst. Laten wij in deze voor u en voor mij historische dagen veel bidden tot de Heer: dat Hij ons vrede, vreugde en vrijheid mag schenken en ook de edelmoedigheid, die nodig is voor de bloei van de kwaliteit van het leven in dit land, dat altijd rijk is geweest aan menselijke en godsdienstige krachten, en voor zijn bijdrage aan het algemeen welzijn van de andere volkeren, waarvan het zovele malen blijk heeft gegeven."

St John Paul II's homily at Holy Mass in 'S-Hertogenbosch Cathedral
Saturday 11 May 1985 - in Dutch & Italian

"1. « Dit kan niet anders zijn dan het huis van God en de poort van de Hemel » [Gen. 28, 17].

Dierbare broeders en zusters, deze uitroep van Jacob maken wij vanavond tot de onze. Ik zie deze mooie kathedraal, die na een langdurige restauratie in haar luister is hersteld. Ik ervaar er een schoonheid in, die al het zichtbare overstijgt: het is het huis van God, waarin wij verbonden zijn met de hemel.

Toen paus Leo IX in de elfde eeuw naar Nederland was gekomen, heeft hij in Voerendaal een kerk gewijd. Vandaag, op de eerste dag van mijn bezoek, zal ik een altaar mogen wijden. Met dezelfde bedoeling als negen eeuwen geleden: de gelovigen samenbrengen voor een wijding, die niet alleen de stenen van een kerk of een altaar betreft, maar ook de harten van allen, die eraan deelnemen.

Ik groet u allen om mij heen en ik druk mijn vreugde uit, dat ik in uw midden mag zijn, samen met u, die het « volk Gods » bent. Zo heeft het tweede Vaticaans Concilie de Kerk genoemd: «volk Gods».

Van harte groet ik ook mijn broeders in het bisschopsambt, de vorige bisschop, Monseigneur Bluyssen, en Monseigneur ter Schure, de nieuwe bisschop.

Eveneens groet ik hartelijk de priesters, de religieuzen en de leken, die medewerken aan de zending van de Kerk onder leiding van de bisschop, aan wie ik nogmaals mijn broederlijke wensen uitdruk en de verzekering geef van mijn oprechte steun in de verbondenheid van het bischoppencollege.

2. Ik ben blij, dat ik samen met u de bidtocht door de straten van de stad heb kunnen maken. Hij was een symbool van de geestelijke tocht, die het volk Gods moet maken. Wij zijn samen op weg naar hetzelfde Vaderhuis. Mijn aanwezigheid hier in uw midden is een teken van de eenheid van de Nederlandse kerk met de kerk van Rome en bijgevolg met de wereldkerk.

Wij zijn een pelgrimerend volk. Het Concilie spreekt over de Kerk als het velk van God « dat in deze tijd optrekt op zoek naar de toekomstige en blijvende stede » [Lumen Gentium, 9].

Onderweg-zijn in deze wereld betekent, dat wij werkelijk in de ons omgevende wereld zijn, in haar cultuur en in de hedendaagse levensomstandigheden. Het verlangen om volgens het Evangelie te leven op een wijze, die aangepast is aan onze tijd, is prijzenswaard, want het geeft blijk van het dynamisme van het volk Gods in uw land.

Maar een maatschappij, als de uwe, die aanzienlijke vooruitgang heeft gemaakt op wetenschappelijk en technisch gebied, heeft des te meer geestelijke inspiratie nodig. Zij heeft ook behoef te aan de morele krachten, waarmee zij de hindernissen kan overwinnen, die een authentieke ontwikkeling in de weg staan. De Kerk biedt haar deze geestelijke inspiratie en morele krachten aan. Zij spant zich in om op alle niveaus de kwaliteit van het leven te bevorderen.

3. De bidtocht heeft ons hier als het ware thuis gebracht. Het verheugt mij, dat ik het altaar zal kunnen wijden. Want dit vormt een verzamelpunt voor het volk Gods en is een symbool van een fundamenteel aspect ervan. Het Concilie heeft gezegd, dat het hoofd van het messiaanse volk Christus is, « die is overgeleverd om onze misslagen en opgewekt om onze rechtvaardiging » [Rom 4, 25].

Aan het altaar vieren wij de gedachtenis van het paasmysterie, dat het fundament van de Kerk is.

Hier vindt het pelgrimerende volk het Levensbrood, dat het de kracht geeft zijn tocht steeds voort te zetten, zelfs temidden van de grootste moeilijkheden.

Hier vindt en hervindt dit volk zijn eenheid. Het volk onderweg is nog onvolmaakt. Het woord van God heeft ons daar zoéven aan herinnerd: « Als gij uw gave komt brengen naar het altaar en daar schiet u te binnen, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw gave voor het altaar achter en ga u eerst met uw broeder verzoenen » [Matth 5, 23-24].

Ik weet, dat u sterk de noodzaak van verzoening voelt. U zegt dat u zichzelf herkent in de situatie van de jonge kerk van Korinte, waarin sommigen zeiden: « ik ben van Paulus », anderen: « ik ben van Apollos » en weer anderen « ik ben van Kefas ».

Als opvol.ger van Petrus is mijn dienstwerk allereerst een dienst aan de eenheid. Ik wil alles wat in mijn vermogen ligt, doen oin de verzoening te bevorderen. Met sint Paulus zeg ik, dat onze eenheid tot stand komt in Christus, in zijn dood en verrijzenis, welke wij aan dit altaar vieren. Als wij ons uit de grond van ons hart verzoenen met onze broeders, dan zal de Eucharistie ons maken tot het Lichaam van Christus, waarvan wij samen de ledematen zijn.

4. De Kerk sluit zich niet op in de wereld, waar zij als pelgrim doorheen trekt. Het Concilie heeft benadrukt, dat het volk Gods onderweg is naar de toekomstige en blijvende stede. Dit volk weet, dat het geroepen wordt tot een leven dat zijn vervulling zal vinden in een even mysterieuze als wonderbare toekomst. Het heeft de zekerheid, dat al zijn verlangens, die niet vervuld worden tijdens zijn aardse pelgrimstocht, onfeilbaar en volkomen vervuld zullen worden in de hemelse gemeenschap. De hoop die opgewekt is door het heilswerk, kan niet bedrogen worden: hij spoort ons aan hier op aarde al het mogelijke te doen om de menselijke samenleving te verbeteren, en hij geeft ons de verzekering, dat de onvermijdelijke onvolmaaktheden van deze wereld tot volmaaktheid zullen komen in de toekomstige wereld.

In zijn goedheid heeft Christus aan de Kerk gidsen gegeven, die de weg moeten aanwijzen.

« Jesus Christus, de eeuwige Herder, heeft he heilige Kerk gesticht door zijn apostelen te zenden, zoals Hijzelf door de Vader gezonden was » [Io. 20, 21]. Hij is het, die gewild heeft, dat hun opvolgers, namelijk de bisschoppen, tot aan de voleiding der tijden de herders van zijn Kerk zouden zijn. Maar om het episcopaat één en onverdeeld te bewaren, heeft Hij de heilige Petrus aan het hoofd van de andere apostelen gesteld en in hem het blijvend en zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid in geloof en gemeenschap vastgelegd » [LG, 18].

De wijsheid van Christus heeft dus een structuur gewild, waarin herders belast zijn met de taak het volk van God te leiden naar het verheven doel, dat het nastreeft. Deze herders staan geheel ten dienste van hun broeders en dienen zich te wijden aan de ontplooiing van hun christelijk leven. Om hun taak te kunnen vervullen is het nodig, dat zij geaccepteerd worden.

Ik weet dat u moeilijke weken doorgemaakt hebt. De recente bischops-benoemingen hebben sommigen van u zeer getroffen. Zij vragen zich af: waarom deze spanningen?

Ik wil u in alle oprechtheid zeggen, dat de paus voor iedere benoeming aan het hoofd van een bisdom het leven van een plaatselijke kerk tracht te begrijpen. Hij wint inlichtingen in en vraagt raad, overeenkomstig het kerkelijk recht en gebruik. U zult begrijpen, dat de meningen soms verdeeld zijn. Uiteindelijk moet de beslissing door de paus genomen worden. Moet hij zijn keuze toelichten? De discretie laat het niet toe.

Gelooft mij, broeders en zusters, dit lijden aan de Kerk doet mij pijn. Maar weest ervan overtuigd, dat ik werkelijk geluisterd, goed overwogen en gebeden heb. En ik heb ten overstaan van God diegene benoemd, die ik het meest geschikt achtte. Accepteert hem omwille van de liefde van Christus als degene, die temidden van u de Goede Herder van de Kerk vertegenwoordigt.

5. Christus heeft zijn kerk ingericht als een welgeordend en vrij volk. U bent een volk, dat zijn vrijheid liefheeft als een zeer hoge waarde. Uw volk heeft tachtig jaar gestreden voor zijn politieke vrijheid. Dikwijls hebt u in de loop der eeuwen mensen opgenomen, die in hun eigen vaderland vervolgd werden.

Maar u hebt tevens ervaren dat men geen misbruik mag maken van de vrijheid. Als de vrijheid niet gericht is, als zij geen weet wil hebben van de wet, die in het menselijk hart geschreven staat, als zij niet luistert naar de stem van het geweten, dan keert zij zich tegen de mens en de maatschappij.

Ook in het kerkelijke leven moet zij zich ontplooien in eerbied voor het gezag van hen, die door Christus geroepen zijn tot een pastorale bediening. Op deze wijze moet de samenwerking « vrij en geordend » zijn. De ervaring toont trouwens, dat de vrijheid zich het best entwikkelt, als zij zich houdt aan de regels van de zedenwet en de richtlijnen aanvaardt, die gegeven worden door de herders van het volk Gods. Ons geloof leert ons, dat wij de echte vrijheid vinden in Christus, die gezegd heeft: « De waarheid zal u vrij maken », en ook: « Ik ben de Waarheid ». Inderdaad, Christus roept ons op tot de ware vrijheid. Alleen Hij kan ons geheel vrij maken. Daarom besteedt de Kerk overal in de wereld zoveel zorg aan de verdediging en de bevordering van de authentieke menselijke vrijheid.

6. Op dit ogenblik zijn wij samen bij Maria, de zoete Moeder van Den Bosch. Miljoenen mensen hebben in de loop der eeuwen hun weg door het leven even onderbroken om bij haar te zijn; om bij haar hun verlangens, hun zorgen, hun gedachten uit te spreken; om bij haar te bidden en nieuwe kracht te putten uit haar aantrekkelijke heiligheid, die tegelijk zozeer doortrokken is van evangelische eenvoud.

Het tweede Vaticaans Concilie heeft Maria beschreven als de ideale gelovige die boven allen uitmunt en een heel uitzonderlijk.

lid van de Kerk is. In het geloof en de liefde is zij type en voorbeeld voor de Kerk.

Juist omdat Maria volledig beantwoord heeft aan Gods uitnodigende openbaring, is zij een teken van hoop en vertrouwen geworden.

Haar leven werd getekend door het allerdiepste leed, door smart, door onzekerheid. Zij is er niet aan ten onder gegaan. Zij bleef onwankelbaar geloven, dat in vervulling zou gaan, wat haar vanwege de Heer was gezegd.

Heel haar leven lang bleef zij herhalen, vervuld van de Heilige Geest of in dorre duisternis: « Mijn hart prijst hoog de Heer, van vreugde juicht mijn geest om God mijn redder: daar Hij welwillend neerzag op de kleinheid zijner dienstmaagd » [Luc 1, 46-48].

Zij is « het toonbeeld en de aanzet van de Kerk, zoals deze in de toekomstige eeuw voltooid zal worden. Evenzo is zij hier op aarde, totdat de dag des Heren komt, het lichtend teken van de vaste hoop en de vertroosting van het pelgrimerend volk van God » [LG, 68].

Het is een goede gewoonte om na het « Onze Vader » een « Wees gegroet te bidden. Zo richten wij ons tot de Moeder van de Heer met de woorden, waarmee de aartsengel Gabriél haar begroet heeft: « Wees beproet, Maria, vol van genade ». En wij vragen om haar voorspraak « nu en in het uur van onze dood ».

Van Maria kunnen wij, pelgrims, leren, dat christelijk geloof uiteindelijk geworteld is in een overgave vol vertrouwen aan God, die de scheppende liefde zelf is. Maria is het meest du idelijke voorbeeld van zo'n overgave. Mogen wij, zoals zij, Gods woord bewaren in ons hart en zo rijke vrucht dragen. Amen."

Pope Saint John Paul II's meeting with Catholic Educators
's-Hertogenbosch, Saturday 11 May 1985 - in Dutch, Italian & Spanish

"Van harte groet ik u die verantwoordelijk bent voor het katholiek onderwijs in Nederland: bestuurders en hoofden van scholen, onderwijzend personeel — leken en religieuzen —, vertegenwoordigers van ouderverenigingen, en ouders die voor uw kinderen katholiek onderwijs hebt gekozen. Ik verzeker u dat ik zeer verheugd ben met u te kunnen spreken over de edele en ernstige taak die u vervult en die u liefhebt.

Het onderwijs is een sector van het menselijk leven die in vele landen serieuze problemen oplevert, ook al kan dit verwonderlijk lijken aan de vooravond van het jaar 2000. Helaas niet alleen in streken die nog niet gealfabetiseerd zijn en waar het maatschappelijke leven stagneert. Of daar waar de staat onrechtmatig het onvervreemdbare recht onderdrukt, dat de gezinnen hebben op de keuze van het onderwijs dat overeenkomt met hun morele en godsdienstige overtuigingen. Maar ook in hoogontwikkelde landen. Daar waar er spanningen zijn tussen de verantwoordelijke instanties die elkaar op de juiste wijze zouden moeten aanvullen. Of daar waar de leerstof en de opvoedkundige methoden voortdurend in discussie worden gesteld. Zozeer dat het de leerlingen en de ouders in verwarring brengt en het onderwijzend personeel ontmoedigt.

1. De katholieke scholen nemen in Nederland een positie in die door vele landen wordt benijd. De Nederlandse wetgeving die de rechten van het bijzonder onderwijs regelt, wordt zelfs als één van de beste ter wereld beschouwd.

U moogt namelijk krachtens de grondwet zelf de grondslagen en doelstellingen van uw eigen katholieke scholen vaststellen en binnen de door de wet gestelde voorwaarden voor de deugdelijkheid ook de inrichting ervan. U moogt ook zelf de docenten benoemen en tevens door de wet gegarandeerde aanspraken doen gelden op dezelfde financiering uit de openbare middelen als de openbare scholen. Uw voorouders hebben dit alles ten koste van veel moeite en zware offers tot stand gebracht. Hiervoor verdienen zij uw grote dankbaarheid.

In de vorige eeuw en in het begin van deze eeuw is het katholiek onderwijs in uw land oor priesters en religieuzen met grote toewijding tot ontwikkeling en bloei gebracht, met de steun ook van enorme financiële offers van de ouders van de leerlingen.

Thans zijn bestuur en onderricht op uw katholieke scholen grotendeels in handen van leken. De zorg voor goed katholiek onderwijs is zeker één van de meest doeltreffende en vruchtbare wijzen waarop leken kunnen bijdragen aan het heilswerk van de Kerk. Ik verheug mij zeer over deze situatie van de inzet van leken in een dienst die buitengewoon belangrijk is voor de Kerk. Omwille van de rijkdom en de volledigheid van het kerkelijk getuigenis hoop ik dat de religieuze onderwijscongregaties die over een langdurige ervaring beschikken, met enthousiasme blijven medewerken aan de menselijke en christelijke vorming van de jonge mensen.

Uit de grond van mijn hart wil ik u allen danken voor uw dagelijkse inspanning en voor uw trouw aan het kostbare erfgoed dat uw voorouders u nagelaten hebben.

2. Nieuwe uitdagingen voor het katholiek onderwijs.

Deze erfenis dient echter met grote zorg te worden behandeld. Want zoals vele andere overgeleverde instellingen wordt ook de katholieke school voortdurend geconfronteerd met nieuwe maatschappelijke problemen, waarop zij een geschikt christelijk antwoord moet geven.

― De grote pluriformiteit onder de katholieken maakt het in onze dagen tot een bijzondere opgave om eensgezind met elkaar in de geest van Christus te leven en samen te werken.
― De jonge mensen hebben niet meer of niet meer voldoende het voordeel van een gezinskader dat hun gloofsleven steunt.
― Daar komt bij dat door de secularisatie velen niet duidelijk zien hoe God in onze wereld verkzaam is, en hoe wij, als beheerders van zijn schepping, met mens en wereld dienen om te gaan.
― De kinderen van andere godsdiensten en culturen, die uw onderwijs volgen, vragen extra aandacht en aanpak.
― Tenslotte, in onze tijd krijgen de kinderen veel informatie en een verscheidenheid van meningen via de media te verwerken. Juist deze informatie, met alles wat zij rondom zich horen en zien, doet hen vaak lijden onder de morele crisis van onze tijd.

Het is hierdoor voor opvoeders en leraren een zware opgave de jonge mensen zo aan te spreken en te begeleiden dat zij uitgroeien tot « de volheid van Christus » [Eph 4, 13], wat toch één van de doelstellingen van katholiek onderwijs is.

Goed onderwijs houdt in het aandragen van kennis, het ontwikkelen van inzicht en vaardigheid bij het kind, en hulp voor de ontwikkeling van heel zijn menselijke en christelijke persoonlijkheid.

Omdat de motieven en de verwachtingen van de ouders in dezen zo veelvormig zijn, dient het bestuur van de school erop toe te zien dat de grondslag van het katholiek onderwijs niet wordt verlaten. Het onderwijzend personeel moet nooit de doelstellingen uit het oog verliezen die het nastreeft in overeenstemming met het eigen karakter van de katholieke school. Het is daarbij niet vol- doende kennis van de Blijde Boodschap bij te brengen. Leraren en leraressen zijn steeds geroepen het geloof in de Zoon van God, de Verlosser van de wereld, in de praktijk edelmoedig voor te leven, volgens de geloofsbelijdenis van de Kerk. Dit is, daarom zo van belang omdat gezag van volwassenen door de jeugd pas wordt erkend, wanneer zij door hun doen en laten waarmaken wat zij voorhouden. Het omgaan met elkaar en heel de organisatie van het onderwijs dienen derhalve doortrokken te zijn van voorbeeldige trouw aan de christelijke waarden en te beantwoorden aan de verwachtingen van de Kerk.

3. De christelijke waarden.

De verklaring van het concilie over de christelijke opvoeding blijft zeer verhelderend en inspirerend. Ik neem de vrijheid enige veelbetekenende regels te citeren: « De aanwezigheid van de Kerk op het gebied van het onderwijs wordt op speciale wijze duidelijk door de katholieke school. Deze streeft immers, in niet mindere mate dan andere scholen, cultuurdoeleinden en de humane vorming van de jongeren na. Haar is echter eigen een milieu in de schoolgemeenschap tot stand te brengen dat bezield wordt door de evangelische geest van vrijheid en liefde, de jongeren te helpen hun eigen persoonlijkheid te ontwikkelen ... zodanig dat de kennis die de leerlingen betreffende de wereld, het leven en de mens trapsgewijze krijgen, door het geloof wordt belicht. Zo moet de katholieke school zich, zoals het hoort, openstellen voor de evolutie van de tijden en daardoor haar leerlingen het welzijn van de aardse gemeenschap doeltreffend doen bevorderen. Zij moet hen ook voorbereiden o1 de dienstbaarheid voor de uitbreiding van het rijk van God » [Gravissimum Educationis, 8].

In een land als het uwe, met zoveel verschillende overtuigingen en in de grote steden met zoveel mensen van verschillende culturele afkomst, zullen deze verschillen meer dan elders respect voor de ander vragen. Ieder mens is, ongeacht zijn mogelijkheden en beperkingen, zijn geaardheid en afkomst, een beeld van God, wat hem een unieke waardigheid verleent die de grootste eerbied verdient. Hij heeft recht op de ruimte en de mogelijkheden om zich te ontplooien tot die mens die God in zijn goddelijke goedheid met hem voorheeft. Dit respect voor de ander houdt tevens in dat men zich voor hem inzet.

De katholieke scholen zullen deze eerbied voor elkaar uitbouwen tot een onderlinge solidariteit. Wij zijn allen broeders en zusters van elkaar, kinderen van dezelfde Vader. Onder andere vanwege de aanwezigheid van talrijke kinderen van immigranten in uw land bestaat het gevaar dat de « ander » als een last wordt ervaren, of misschien zelfs als een bedreiging voor het eigen bestaan. De ander is echter onze broeder of zuster. Men moet hem dus als zodanig behandelen.

De kinderen die aan uw zorg zijn toevertrouwd, worden — zoals u zelf — tevens geconfronteerd met ingewikkelde structuren die het maatschappelijk leven dikwijls moeilijk en verwarrend maken. Die jonge mensen zoeken hierin inzicht en doorzicht, om er niet in verstrikt te raken. Zij zoeken perspectief. Dat is terecht. Want jeugd zonder toekomst, jeugd zonder hoop, is geen jeugd. Defaitisme is noodlottig voor de toekomst en voor het heden van kinderen en jongeren. Zij vragen om helderheid in de ingewikkelde structuren en om middelen waarmee zij bedreiging en onheil kunnen afwenden en een leefbare wereld kunnen opbouwen. Hier kunt u hen wijzen op het voorbeeld van Christus die onze hoop is [cf 1 Tim. 1, 1].

Christus heeft zich niet laten weerhouden door de vooroordelen en gewoonten van veel van zijn geloofs- en landgenoten, noch door enig menselijk eigenbelang. Zelfs de dreiging van de dood heeft Hem niet kunnen afhouden van zijn inzet voor zwakken en bedreigden of van zijn getuigenis dat God de Vader ons trouw is en ons vergeeft. Deze hoop en het vertrouwvol omgaan met mens en wereld dat hieruit voortvloeit, zijn in de loop der eeuwen ongetwijfeld het meest typerend voor de christen geweest en zijn ook nu het grootste goed dat u de jeugd kunt bieden. De hoop op de toekomst veronderstelt niet alleen solidariteit en broederschap onder de mensen, maar ook het besef dat God in ons en onze wereld liefdevol werkzaam aanwezig is. Geloof en liefde zijn de pijlers waarop de hoop staat. Aandacht voor het mysterie, de ervaring van beproeving en zonde, van vriend- schap en liefde, zullen, de jonge mensen de zin van het leven helpen ontdekken. Ik vraag u de jeugd ook in het geloof voor te gaan.

4. De katechese.

De katechese die een wezenlijk onderdeel van katholiek onderwijs is, neemt een heel bijzondere plaats in onder de elementen voor een harmonieuze ontwikkeling van de persoonlijkheid. Niet de katechese alleen maakt een school katholiek. Het zijn integendeel de structuren en vooral de algemene sfeer van de katholieke school die de katechese mogelijk maken. Haar taak bestaat erin bij kinderen en jongeren een geloofshouding aan te kweken en geleidelijk de geloofswaarheden over te dragen. Zij moet ook op oordeelkundige wijze de rijkdommen van de Openbaring ontvouwen, zodat het leven van de hedendaagse jonge mensen met zijn vragen en concrete situaties wordt verlicht door de Heer en zijn Kerk die de behoedster is van het geloofsgoed. Een dergelijke katechese zal het voor de jeugd mogelijk maken de waarheid te onderscheiden van de dwaling, de wegen van desillusie en zelfs van wanhoop te vermijden en de weg van het geluk in te slaan. De apostolische exhortatie « Catechesi Tradendae » bevat hieromtrent rijke suggesties waarmee u ongetwijfeld uw voordeel kunt doen.

Het is duidelijk dat alle docenten de taak hebben een sfeer te scheppen waarin de katechese een natuurlijke verbondenheid met heel het schoolgebeuren heft. Dit is alleen maar mogelijk als de christelijke waarden een centrale plaats innemen in het onderwijs. Bestuur, schoolleiding, oudervereniging en de leerlingen zelf dragen allen op eigen wijze bij om van de school een gemeenschap te maken waarin de evangelische waarden tot volle bloei kunnen komen. Alleen in zo'n bodem kan echte katechese wortelen. Van het bestuur en de schoolleiding mag verwacht worden dat zij aan de leraren en leerlingen de uren en de nodige middelen beschikbaar stellen voor een regelmatige en systematische benadering van de onuitputtelijke rijkdommen die het onderricht van Christus aanreikt. Het is een boeiende taak voor de schoolkatechese om het mogelijk te maken dat de Openbaring op de meest vruchtbare wijze licht werpt op de levenservaring van de jonge mensen in hun verschillende ontwikkelingsfasen. Dat is zeker geen gemakkelijke opgave in deze tijd waarin jonge mensen steeds vaker de binding ontberen met een geloofsgemeenschap die zin geeft aan hun vragen en ervaringen. Het godsdienstonderricht dient deze vragen en ervaringen op te nemen en daarover het licht van Gods Openbaring te laten schijnen. Zo zal het beetje bij beetje aan de jonge mensen de nodige perspectieven kunnen geven.

De Nederlandse bisschoppen hebben in 1982 deze visie op de katechese ontvouwd in hun pastorale brief « Geloofsoverdracht tussen jongeren en ouderen ».

Ik weet dat hier ook vertegenwoordigers van instellingen van katholiek universitair onderwijs aanwezig zijn. Zij hebben hun eigen typische mogelijkheden en moeilijkheden. De tijd ontbreekt ons om hierop in te gaan. Ik zou graag met u hebben willen nadenken over de problemen die de ontmoeting van het katholiek geloof en de wetenschapsbeoefening meebrengt. Ik hoop dat u hierover zult willen nadenken met mijn medewerkers die speciaal belast zijn met de zorg voor onderwijs, wetenschap en cultuur.

Katholieke Nederlanders, hoeveel christenen overal in de wereld benijden u om het uitstekende systeem van onderwijs dat uw voorouders samen met hun protestantse broeders tot stand hebben weten te brengen. Houdt het in stand, vernieuwt het, voor het welzijn van de Kerk en van uw maatschappij!"

St John Paul II's meeting with Religious for the Celebration of Lauds
Utrecht Cathedral, Sunday 12 May 1985 - in Dutch & Italian

"Dierbare broeders en zusters,
Het verheugt mij, dat ik dit ogenblik van gebed met u mag doorbrengen, met u, die hier de Nederlandse religieuzen vertegenwoordigt:
― de monialen em monniken, die de Heer vereren, niet alleen door hun gebed en liturgie, maar ook door hun werk en gastvrijheid;
― de duizenden zusters en broeders, die zich wijden aan onderwijs en ziekenzorg en aan missiewerk in uw eigen land en in vele andere landen;
― de priester-religieuzen, die voor de Kerk van Christus werken op alle terreinen van de zielzorg.
1. De Kerk om Nederland heeft veel te danken aan de religieuzen: Engelse en Ierse monniken hebben hier voor het eerst het Evangelie gebracht. Vele kloosterorden en -congregaties hebben een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van de emancipatie van de Katholieken in uw land. Het gebed en de toewijding van de religieuzen hebben aan uw kerk een eigen gezicht gegeven. Zelfs namen van straten in deze stad herinneren aan de aanwezigheid van religieuze gemeenschappen in de loop de eeuwen. De stenen van deze kathedraal van sint Catharijne zouden een lange en boeiende geschiedenis kunnen vertellen over de Karmelieten en Johannieters, die hier ooit leefden.

Dit kerkgebouw heeft periodes gekend van opbouw en bloei, van crisis en ontluistering, en van wedergeboorte. Ligt hierin niet een zekere overeenkomst met de geschiedenis van het religieuze leven in uw land? Ook dit heeft periodes van bloei gekend, met steeds meer kloostergemeenschappen, die beantwoord hebben aan de pastorale noden en prachtig werk verricht hebben in uw eigen land en in de missielanden.

Sinds verschiedene jaren lijkt het religieuze leven minder aan- trekkingskracht uit te oefenen op jonge mensen. Dat brengt een zorg- wekkende vergrijzing met zich mee, die veel pogingen tot vernieuwing verlamt. Ook kloosterfamilies leven uit het Paasmysterie. Uit dit mysterie van dood en verrijzenis moeten zij de moed putten om het hoofd te kunnen bieden aan de problemen, die zich voordoen met betrekking tot de toekomst van het kloosterleven.

2. Ik deel uw bezorgheid over het afnemen van de roepingen. Wat is de oorzaak hiervan? Ongetwijfeld ligt er een zekere verklaring in de culturele veranderingen van onze tijd. Maar men moet ook denken aan het proces van secularisatie, dat het religieuze leven doormaakt. Er is een vorm van aanwezigheid in de wereld, die langzaam maar zeker leidt tot het verdwijnen van de eigenheid en van de doorzichtigheid van het gewijde leven.

Het is eigen aan het religieuze leven om een « teken van tegen- spraak » te zijn [JPII, Homily, 2 Feb 1984]. Niet tegen de mens, maar juist tegen wat onmenselijk is in de huidige maatschappij. Niet tegen de moderne wereld, maar juist om haar te redden. Het religieuze leven behoudt zijn aantrekkingskracht, als het in het dagelijkse leven God in zekere zin ziehtbaar durft te maken. Zorg om een verkeerd begrepen ontplooiing van de mens of om het welzijn van de communiteit, een zekere « verburgerlijking » hebben het zoeken van het « enig noodzakelijke » verzwakt, waarvan het kloosterleven toch moet getuigen. De crisis in de roepingen is niet op de eerste plaats te wijten aan gebrek aan edelmoedigheid bij de jongeren. Zij is eerdere een gevolg van het feit, dat men in het religieuze leven niet meer voldoende een profetisch teken van de aanwezigheid van God kan zien, dat juist het belangrijkste aspect is van het kloosterleven.

3. De religieuzen moeten inderdaad op creatieve wijze laten zien, dat hun leven op zich betekenis heeft. De Kerk heeft minder behoef te aan het werk van de religieuzen, dan aan hun aanwezigheid. Zij delen op een bijzondere wijze in het gewijde karakter van het volk Gods. Op hun eigen manier brengen zij bepaalde aspecten van het Evangelie in beeld. Maar op de eerste plaats door hun gebedsleven, door de dialoog van ieder persoonlijk en van geheel de communiteit met Hem, die hun eerste en belangrijkste gesprekspartner moet blijven in de loop van hun dagen vol werk, herinneren zij hun tijdgenoten eraan, dat een pauze van waarachtige aanbidding vruchtbaarder is, dan welke activiteit ook, zelfs als deze apostolisch is [JPII, speech 7 Mar 1980]. Het godsdienstonderricht, de prediking en de pastoraal blijven zonder uitwerking, als zij niet vergezeld gaan van het getuigenis van personen, die in innige verbondenheid met de Heer leven. Door heel hum leven moeten de religieuzen Christus laten zien « zoals Hij de berg beklimt om te bidden, zoals Hij aan de scharen het rijk van God verkondigt, zieken en gewonden geneest en zondaars tot een deugdzaam leven bekeert, of de kinderen zegent en iedereen weldoet, daarbij steeds gehoorzamend aan de wil van de Vader, die Hem zond » [Lumen Gentium, 46].

Als religieuzen bent u gewoon elkaar « broeder » en « zuster » te noemen. Deze benaming nodigt u uit samen te leven als in een gezin. Zij herinnert eraan, dat het kind-zijn van God, die « Onze Vader » is, de broederlijke verhouding tussen allen mensen moet bepalen en beheersen.

4. U hebt gekozen voor een leven in maagdelijkheid « omwille van het rijk der hemelen ». Dat is een genadegave, die het hart vrij maakt voor een vurige liefde tot God en tot de naaste. Zo wordt het hart een bron van geestelijke vruchtbaarheid. Het lijdt geen twijfel, dat het ongehuwd-zijn, waarvoor u vrijwillig gekozen hebt, soms een gevoel van eenzaamheid meebrengt. Het schept een leegte in u, die u zal helpen beter het leed te begrijpen van degenen, die onvrij- willig tot eenzaamheid zijn veroordeeld. En wanneer deze leegre aanvaard wordt en door Christus gevuld wordt, zal zij u ook geschikt maken om aan de mensen de liefde van de Verlosser te tonen, teneinde hen tot Hem te voeren. Zo zal zijn rijk van liefde komen en zal zijn Naam, die liefde is, geheiligd worden. De keuze, die u gemaakt hebt, stelt u niet alleen in staat enkel zorg te hebben voor de zaak van de Heer, maar zij brengt ook het leven van alle mensen dichter bij het eschatologische rijk van God en stelt dit in zekere zin tegenwoordig in de wereld [Redemptionis Donum, 11].

5. U bent ook geroepen Christus uit te beelden in zijn armoede. U hebt gekozen voor een sober leven, ja zelfs voor een arm leven, ledere dag bidt u: « Geef ons heden ons dagelijks brood ». De kern van dit gebed is het vertrouwen op God. Hij zorgt ervoor, dat er op deze wereld genoeg is voor iedereen, wanneer de mensen weerstand bieden aan de bekoring om zich veilig te stellen met een opeenhoping van consumptie-goederen. De edelmoedigheid van het Nederlandse volk is voorbeeldig en zijn religieuzen zetten zich vol ijver in voor allerlei goede werken. De kerk beschouwt de liefde voor de armen, op geestelijk en op materieel vlak, als een wezenlijk onderdeel van de navolging van Christus in zijn armoede. Als u in materiële armoede leeft, zult u de bede vervullen: « Geef ons allen vandaag ons dagelijks brood ».

6. U hebt een leven van gehoorzaamheid gekozen om daardoor nederig de gehoorzaamheid van de Verlosser na te volgen. Uw dagelijkse bede: « Uw wil geschiede » vertolkt uw vurig verlangen om Gods bedoelingen met de wereld uit te voeren. Zeker, onderwerping aan Gods wil en gehoorzaamheid aan zijn wet zijn één van de voor- waarden voor ieder christelijk leven. Maar door uw geloften van gehoorzaamheid verwijst u speciaal naar Christus, die gehoorzaam was tot aan de dood. Door deze gehoorzaamheid blijkt uw totale beschikbaarheid jegens de Heilige Geest, die allereerst werkzaam is in de Kerk, maar zich ook manifesteert in de regel of de constituties van uw instellingen. Deze beschikbaarheid zal de ziel zijn van uw onderwerping aan uw wettige overheden, die voor de ogen van het geloof de wil van God bemiddelen. Zij zal ook gestalte krijgen in edelmoedige gehoorzaamheid aan het leerambt van de Kerk, dat de echtheid van de leer en van de eredienst moet waarborgen en de taak van herder vervult. Uw vrijwillige gehoorzaamheid is een bijzondere uitdrukking van uw innerlijke vrijheid. Door zo de wil van de Vader te volbrengen werkt u door uw « ja » mee aan de opbouw van de Kerk van zijn Zoon in de Geest, die het kloosterleven opwekt. Om de wil van de Heer steeds beter te kunnen volbrengen is het nodig het regelmatig ontvangen van het sacrament van de verzoening niet te verwaarlozen.

7. Dierbare broeders en zusters, ik wil hier de dank van de Kerk vertolken voor uw leven volgens de evangelische raden, waar- mee u uitdrukking geeft aan uw absolute liefde voor Christus. Ik herhaal ook dat zij groot vertrouwen in u stelt en rekent op uw volledige en edelmoedige medewerking om te denken en te handelen overeenkomstig haar leer en richtlijnen. De Kerk in Nederland mag veel verwachten van uw inzet. Ik nodig u uit uw inspanningen te vernieuwen en u niet te laten ontmoedigen door de moeilijkheden, die voortkomen uit een geseculariseerde omgeving. Als het religieuze leven met grote trouw en volledige overgave wordt beleefd, dan betekent het een kracht voor de vernieuwing van heel het christelijke leven. Geeft edelmoedig antwoord op deze uitdaging.

8. Wij zijn echter zondaars en erkennen dit ook, als wij in het Onze Vader bidden: « Vergeef ons onze schuld, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven ». Deze dagelijkse bede zal kostbare steun zijn voor uw communiteits-leven bij de moelijkheden, die zich kunnen voordoen in de onderlinge betrekkingen. Zo zult u getuigenis afleggen van waarachtige broederelijkheid, die laat zien, dat Christus in uw midden leeft. Dit getuigenis van broederlijke liefde zal een steun en een hoop zijn voor de mens van onze tijd, die geestelijk moe is. Zo zal de wereld van onze tijd de Blijde Boodschap ontvangen, niet van bedrukte en bedroefde mensen maar van dienaars van het Evangelie, die bezieling uitstralen en de vreugde, die zij zelf eerst van Christus ontvangen hebben [cf Redemptionis Donum, 16].

De Maagd Maria, die geheel en volmaakt aan God was toegewijd en het grootste voorbeeld is voor allen die aan God toegewijd zijn, moge u leren uw edelmoediheid aan te wakkeren. Moge zij u op bijzondere wijze bijstaan in uw Godgewijde leven [Redemptionis Donum, 17]!

Terwijl ik dit aan Haar vraag, bid ik ook voor u tot haar Zoon om licht en kracht. Ik zegen u van ganser harte."

St John Paul II's speech to Representatives of Social Organisations
Utrecht, Sunday 12 May 1985 - in Dutch & Italian

"Dames en Heren,
vertegenwoordigers van de maatschappelijke organisaties,
1. Uw vriendelijke woordvoerdster heeft de grote vreugde van allen vertolkt over deze ontmoeting met de paus. Ik dank haar daarvoor van harte. Weest ervan verzekerd, dat deze vreugde wederkerig is. Ik heb het gevoel, dat ik via u talrijke belangrijke sectoren van het maatschappelijke leven in Nederland ontmoet. Daarom gaan mijn hartelijke groeten, die allereerst tot u gericht zijn, evenzeer naar de mannen en vrouwen, die u vertegenwoordigt. Naar allen, die werkzaam zijn in land- en tuinbouw, in handel en industrie, in scheepvaart en visserij, in openbare dienst- verlening en in overheidsinstellingen, in vrouwenbewegingen en gezondheidszorg, in sport en toerisme, in voorlichting en op het terrein van de cultur, onder gastarbeiders en werklozen. Al deze organisaties en nog zoveel andere zijn een weerspiegeling van de vreugden en de zorgen van de Nederlandse maatschappij. Ik koester voor deze organisaties gevoelens van respect en belangstelling.

2. U zult wel begrijpen, dat het niet mogelijk is met u in dialoog te treden over de voornaamste onderwerpen, die door de verschillende spreeksters en sprekers aangeroerd zijn, namelijk dienst en zorg, emancipatie en solidariteit. Aan deze vraagstukken zitten technische aspecten, die niet tot mijn competentie behoren. En vooral, ik begin pas enigszins vertrouwd te raken met uw taal. Maar toen ik luisterde naar wat u zojuist hebt gezegd, heb ik goed begrepen, dat de grote zorg van al uw organisaties de bekommernis is om de waardigheid van de mens, met de concrete consequenties, die daaruit voortvloeien. « De mens telt », zegt u. Ik voel aan dat deze verklaring uit uw mond een getruigenis is van trouw aan de allereerste bladzijden van de Openbaring [cf Gen 1, 26-27] en aan het onderricht van Christus. Ik denk zelfs, dat u, zoals vele christenen, getroffen bent door de woorden van Pilatus tijdens het proces van Jezus, woorden met een veel diepere zin dan de landvoogd van Judea kon vermoeden: « Ecce homo », « Ziehier de mens ». Ja, Jezus van Nazaret, die geheel openstond voor God en zich radical aan zijn broeders gaf, is het unieke toonbeeld van de mens. Uw motto: « De mens telt » toont ook aan, dat u op de hoogte wilt blijven van het onderricht van het kerkelijk leergezag. Uw overtuigingen en uw handelen zijn gebaseerd op deze bronnen. U hebt bijvoorbeeld zeker de rijkdom gepeild van de volgende kernachtige zin van de pastorale constitutie « Gaudium et Spes » van het tweede Vaticaans Concilie: « In werkelijkheid licht het mysterie van de mens alleen op in het mysterie van het mens geworden Woord » [Gaudium et Spes, 22].

3. Ja, de mens telt! Omdat het niet mogelijk is alle opgeworpen vraagstukken met u te behandelen, wil ik liever stil blijven staan bij een element, dat fundamenteel is voor ons allen, of wij een godsdienst belijden of niet, namelijk het geweten. Het lijkt mij, dat het voor u belangrijk en nuttig zou zijn om persoonlijk en gezamenlijk te ijveren voor de vorming en de vernieuwing van het geweten. De meest optimistische waarnemers van onze maatschappij kunnen niet verhelen, dat er op dit belangrijke terein een grote verwarring heerst. Zij spreken van een ongebreideld subjectivisme van het geweten en van een relativisme, dat sterk bevorderd wordt door de media en de pluriformiteit van de maatschappij. Is dit niet de diepste tragedie in onze zogenaamde hoogbeschaafde landen? En is dit geen gevaar voor de volken van de derde wereld, waarmee de rijke landen talrijke economische, culturele en toeristische banden hebben? Zeker, bijna overal spannen de regeringen zich in om sociale en politieke hervormingen door te voeren. Maar rust daarop geen hypotheek, minstens ten dele, als het geweten van de mens verkeerd functioneert en als de menselijke geest zijn helderheid en kracht verloren heeft?

4. Onze pluralistische maatschappij, die blootgesteld is aan alle winden, vraagt om een menselijk geweten, dat goed voorgelicht, vrij en verantwoordelijk is. De pastorale constitutie « Gaudium et Spes » zegt terecht: « In het diepst van zijn geweten ontdekt de mens een wet, die hij zichzelf niet stelt, mar waaraan hij moet gehoorzamen en waarvan de stem, die hem steeds weer oproept om het goede te beminnen en te doen en het kwade te vermijden, op het juiste moment doorklinkt in de oren van zijn hart: doe dit, vermijd dat. Want de mens heeft de door God voorgeschreven wet in zijn hart; daaraan te gehoorzamen is zijn waardigheid, en volgens deze zal hijzelf worden geoordeeld. Het geweten is de meest verborgen kern en het heiligdom van de mens, waarin hij alleen is met God, wiens stem binnen in hem weerklinkt. In het geweten wordt op wonderbaarlijke wijze die wet bekend, die tot vervulling komt in de liefde tot God en de naaste. De trouw aan het geweten is de band van de christenen met de overige mensen bij het zoeken naar de waarheid en bij de waarachtige oplossing van zoveel morele problemen, die zowel in het privé-leven als in het maatschappelijk bestel rijzen. Hoe meer dus een juist geweten de overhand heeft, des te meer verwijderen personen en groepen zich van de blinde willekeu en leggen zij zich erop toe zich te conformeren aan de objective normen van de moraliteit » [GS, 16].

5. Wat heeft dit te maken met de concrete vragen, die sommigen van u zoëven gesteld hebben? Zeker heel veel! Het menselijke geweten kan in zulke zaken nooit voldoende de waarden van de onwaarden onderscheiden, de bevrijdende elementen van de factoren van ontbinding. Het menselijke geweten, dat zijn naam waard is, is op weg naar de waarheid. De geheimzinnige eis van de Heer, die van nature weerklinkt in het geweten, wordt verduidelijkt door het Woord van God, dat behoed wordt door de levende traditie van de Kerk. Mannen en vrouwen, die naar mij wilt luisteren, ik durf u te :eggen: verdiept uw omgang met Jezus Christus! Hij is de opvoeder 7an het volwassen geweten. Gedurende de drie jaren van zijn openbare leven greep Hij iedere gelegenheid aan om het geweten van zijn toehoorders, speciaal van de twaalf apostelen, te verlichten. Hij deed een beroep op het geweten van de wetgeleerde, die Hem vroeg wat men moet doen om het eeuwig leven te verwerven [cf Luc 10, 25-26].Ten overstaan van de schriftgeleerden en Farizeeën, die een vrouw bij Hem brachten, die op overspel betrapt was, stelde Jezus een vraag, die een beroep deed op het eigen geweten van ieder van hen [cf Io 8, 7]. Toen Hij zag, hoe de pelgrims hun gaven in de offerkist wierpen, nam Hij de gelegenheid waar om zijn leerlingen diep te doen nadenken over de persoonlijke waarde van het geven [cf Marc 10, 41-44]. De oproep, die Hij tot de rijke jongeman richtte, werd voor zijn apostelen een aanleiding om zich te bezinnen op de eisen van hun eigen, spontane keuze [cf Marc 10, 23-28]. Hoe dikwijls horen wij van onze Meester een verwijzing naar de beslissende rol van het hart, als het erom gaat de waarde te bepalen van het menselijk handelen! In het hart wordt het Woord van God gezaaid om er vrucht te dragen [cf Matth 13, 19]. Alleen uit een zuiver hart kunnen goede woorden en daden komen, vooral rechtvaardigheid, barmhartigheid en trouw. [cf Matth 12, 34; 18, 35; 23, 23-26] Uiterlijke naleving van de wet betekent heel weinig, als het hart verblind is of boosaardig; want uit zo'n onzuivere bron komen alle slechte gedachten en onreine handelingen woort, die de mens bezoedelen [cf Matth 9, 34; 15, 18-20]. Tragische ambivalentie van het hart! Het is de bron van de zedelijke waarde van ons handelen, maar kan verdorven worden en mede plichtig worden aan ongerechtigheid: « Zie dus toe of het licht in u geen duisternis is » [Luc 11, 35]. Het geweten moet dus gezuiverd ei gevormd worden, dat is wat Jezus Christus ons leert. Het geweten is een levende werkelijkheid, geen statische. Het is op weg naar een steeds vollediger kennis van de waarden. Christus spoort zijt leerlingen aan op deze weg voort te gaan. En langzamerhand maak Hij hun duidelijk, dat er een waarde is die alle andere te boven gaat en omvat: de liefde. De wet van de liefde, welke de Wet ei de Profeten bevat, moet de wet worden van hun eigen geweten. Hoe kan men menselijk geweten en wet, liefde en geboden van d Heer, tegenover elkaar stellen? De formulering van de tien geboden is zeker schematisch. Maar toch kan men zeggen, dat zij een samenvatting zijn van heel de inhoud van het geweten van de mensheid, van alles wat de Schepper in het hart van de mensen gegrift heeft voordat Hij het vastlegde in de decaloog, welke Hij aan Mozes gaf.

6. Mannen en vrouwen van Nederland, die naar deze ontmoeting gekomen bent, de paus is blij om uw aandacht. Hij vertrouwt o u. In naam van Christus moedigt hij u aan uw broeders en zusters te dienen op de verschillende terreinen van uw beroepsarbeid. Werkt even bescheiden als vurig aan de vernieuwing van de geweten Zet u i voor een nieuwe opbloei van een authentiek humanisme dat tegelijk personalistisch en sociaal is. Ik eindig mijn toespraak met een tekst van mijn voorganger, Paulus VI: « Het gaat erom een wereld op te bouwen, waarin iedereen, zonder onderschei van ras, godsdienst of nationaliteit, een werkelijk menselijk leve kan leiden, bevrijd van slavernij, die opgelegd wordt door mensen of door een nog onvoldoende bedwongen natuur. Een wereld, waarin de arme Lazarus aan dezelfde tafel kan aanzitten als de rijke Laat iedereen zijn geweten onderzoeken, want het spreekt tot ons tijd met een nieuwe stem » [Populorum Progressio, 47]. Mannen en vrouwen van Nederland, de generaties, die u zij voorgegaan, hebben veel bijgedragen tot de geschiedenis van de beschaving. In de kontekst van een Europa en een wereld, die stellig anders zijn, bent u op uw beurt geroepen om de mens te redden, in uw eigen land en daarbuiten. Uw werkelijkheidszin en uw doorzettingsvermogen, uw vindingrijkheid en uw gehechtheid aan de evangelische waarden geven mij vertrouwen. En vooral, de Heer gaat op wonderlijke wijze voor u uit en begeleidt u bij de vestiging van zijn Rijk: Rijk van waarheid en leven, van gerechtigheid, liefde en vrede; Rijk van heiligheid, dat tegelijk de glorie van God en het geluk van de mens is.

Over u allen die hier aanwezig bent, en over de mannen en vrouwen in uw verschillende werkkringen, smeek ik Gods licht en kracht af, opdat u allen tezamen moogt medewerken aan het reveil en de vorming van het geweten, dat het onvervangbare fundament is voor een beschaving die zowel de mens als God waardig is."

Papa San Giovanni Paolo II at the Regina Coeli
Utrecht, Domenica 12 May 1985 - in Dutch, Italian & Spanish

"Op dit uur worden wij uitgenodigd onze gedachten tot Maria te richten met het traditionele gebed « Regina Coeli ». In de loop der eeuwen hebben de Nederlandse katholieken op uitdrukkelijke wijze hun verering voor de Moeder van God betuigd. Zij hebben kerken en kapellen aan haar toegewijd en in al hun noden vol vertrouwen haar feesten gevierd. Ik maak mij tot tolk van deze diepgewortelde overtuiging, welke uw voorouders u overgeleverd hebben en die u fier bewaart. Samen met u en met allen, die door radio en televisie met ons verbonden zijn, richt ik het « Regina Coeli » tot de allerheiligste Maagd. Door de verzen van deze prachtige antifoon stroomt een golf van Paasvreugde. Moge Maria u en uw gezinnen beschermen evenals heel het volk van God, dat in deze streken onderweg is, aangemoedigd door de hoop op het hemels vederland.

Ik wil U ook uitnodigen te bidden voor de vluchtelingen en U nog krachtiger in te spannen om hen te helpen. Vorig jaar heb ik op 11 mei een vluchtelingkamp in Thailand bezocht. Ik heb toen nog eens kunnen constateren hoe dramatisch de situatie is waarin miljoenen mensen verkeren. Het is een zeer ernstig menselijk probleem, dat mijn hart bezwaard. Ik hernieuw mijn smeekbede tot de heilige Maagd om het lijden van zovele onsehuldigen en ik wil nogmaals hun zaak bepleiten bij al degenen die zich oprecht inzetten voor de bevordering van de rechtvaardigheid en de vrede in de wereld."

Papa St JPII's meeting with Missionaries & Helpers in the Third World
Utrecht, Domenica 12 May 1985 - in Dutch & Italian

"1. Het verheugt mij u hier te begroeten, missionarissen en allen die medewerkt aan missie en hulp in de ontwikkelingslanden. Uw werk kent een grote verscheidenheid van instellingen en diensten, zoals gezondsheidszorg, economische en technische bijstand, ontvangstcentra; of ook werken die meer direct op de evangelisatie zijn gericht, zoals de Pauselijke Missiewerken, die nauw verbonden zijn met mijn pastorale taak als eerste verkondiger van het Evangelie. Dit alles getuigt van uw zin voor het universele van het wereldwijde perspectief van uw inzet, als leden van de grote familie die de « wereldgemeenschap » is [JPII, speech in Geneva, 15 June 1982]. Door uw voorbeeld licht u toe wat geschreven staat in de constitutie « Gaudium et Spes » van het Concilie, waarvan wij dit jaar herdenken dat het twintig jaar geleden werd besloten: « Al wie in gehoorzaamheid aan Christus eerst het rijk van God zoekt, krijgt daaruit een heel effectieve en zuivere liefde om al zijn medemensen te helpen en om, geïnspireerd door de liefde, het werk van de rechtvaardigheid te voltooien » [Gaudium et Spes, 72].

2. Op deze zesde zondag van pasen zijn de liturgische teksten van de Eucharistie, die wij vanmiddag zullen vieren, zeer geschikt om een kractige weerklank in uw harten op te wekken en om uw inzet te stimuleren. De lezing uit de Handelingen van de Apostelen verhaalt ons het bezoek van Petrus aan de honderdman Cornelius in Caesarea en de openbaring aan het hoofd van het apostelcollege dat alle mensen geroepen zijn orn tot de Kerk toe te treden: « Nu besef ik pas goed dat er bij God geen aanzien des persoons bestaat, maar dat uit welk volk ook ieder die Hem vreest en het goede doet, Hem welgevallig is » [Act 10, 34-35].

En de tekst uit het evangelie van Johannes nodigt ons uit te beseffen dat de roeping door God om niet is en verantwoordelijkheid oplegt: « Niet gij hebt Mij uitverkozen, maar Ik u en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen die blijvend mogen zijn » [Io 15, 16].

3. Gedurende mijn talrijke apostolische reizen heb ik tot mijn voldoening verschillende getuigenissen ontmoet van het antwoord van uw land op de uitnodiging van Christus. U hebt — zoals de apostelen — de oproep gehoord om van wal te steken — de wal die u voor een belangrijk deel op de zee veroverd hebt, waardoor u geneigd bent in zee te steken: uw missionarissen, talrijke klosterorden en -congregaties en geëngageerde leken zijn aan andere volkeren de Blijde Boodschap gaan brengen, die u voor hen ontvangen had. En uw werk heeft vruchten voortgebracht die nog blijven.

De kerk van uw land heeft de naam van Christus en de weldaden van zijn liefde jegens alle volkeren verspreid van de eilanden van de Indische Oceaan tot aan Amerika, van de Stille Zuidzee tot aan Afrika. Als vrucht hiervan zien wij nu bloeiende jonge kerken met hum autochtone roepingen en hun inlandse geestelijkheid.

Talrijke caritatieve instellingen worden edelmoedig ondersteund door uw medewerking aan de missie in allerlei vormen, vanaf het Pauselijk Missiewerk voor de verbreiding van het geloof en dat voor de kinderen tot aan het werk van specialisten en deskundige medewerkers. Daarnaast is er de onvermoeide toewijding van talrijke missionarissen uit uw land — priesters en religieuzen.

4. Vanwege de ontwikkeling van nieuwe christengemeenschap- pen, die zelfstandig verlangen te zijn, de vorming van inlandse geestelijkheid en religieuzen, alsmede de deskundigheid van catechisten die hun eigen milieu evangeliseren, zou men zich af kunnen vragen: zijn er nog wel missionarissen nodig? Waarom zou men uit onze westerse landen misionarissen zenden die minder goed begrepen kunnen worden en die zich minder goed kunnen inleven in de plaatselijke cultuur? Het tweede Vaticaans Concile heeft echter terecht benadrukt dat heel de Kerk missionair is: de uitwisseling tussen de verschillende kerken en de dialoog tussen de culturen zijn wezenlijk voor haar zending. De betrekkingen tussen de kerken zijn zeker veranderd in de loop van de geschiedenis. Men kan heden ten dage niet meer duidelijk onderscheid maken tussen kerken die evangeliseren, en kerken die geëvangeliseerd worden. Wij hebben een verandering gezien in de missionaire structuren, welke u ook zelf ervaren hebt en die gepaard is gegaan met moeite en pijn, zoals altijd het geval is bij opkomst en groei. Maar het blijft waar, dat uitwisseling en samenwerking tussen de oudere en de jonge kerken nodzakelijk is voor de vitaliteit van alle kerken en een verrijking betekent voor alle kerken.

Door te evangeliseren wordt heel de Kerk tegelijk geëvangeliseerd.

Een particuliere kerk zou verarmen in haar kerk-zijn, als zij zich van andere kerken afsloot en het universeel karakter van de Kerk van Christus vergat, dat door de lezing uit de Handelingen van de Apostelen is opgeroepen. In de broederlijke uitwisseling tussen de particuliere kerken geeft iedere kerk en ontvangt iedere kerk, in de eenheid van een « wereldkerk zonder grenzen » [Paul VI, Evangelii Nuntiandi, 61]. De rijkdom- men van iedere kerk komen aan alle andere ten goede.

Zoals Paulus VI reeds heeft opgemerkt, is de uitbreiding van de evangelisatie niet alleen maar een beweging, die de geografisch meest verwijderde streken zoekt te bereiken, of steeds meer vol- keren. Zij wil ook de normen van beoordeling raken en als het ware omvormen, evenals de denkwijzen en opvattingen, de beweegredenen en levenswijzen van het menslijk geslacht [cf EN, 19].

5. Wie zou niet de werkelijke strekking zien van het zendingswerk van de Kerk? Zeker, het missiewerk moet gepaard gaan met inzet voor verbetering van het menselijke leven, voor maatschappelijke vooruitgang, voor bevrijding uit onderdrukking, met strijd tegen alles wat de mens veroordeelt tot mensonwaardige omstandigheden. Van het begin af hebben de missionarissen zich hiervoor ingezet en zo een aanvullend bewijs geleverd voor de geloofwaardigheid van hun missionaire activiteit. Deze edelmoedige traditie moet voortgezet worden. De vele organismen die hiervoor opgericht zijn, getuigen van uw wil op deze weg van de solidariteit voort te gaan.

Maar de kerkelijke zending der evangelisatie mag niet gereduceerd worden tot uitsluitend sociaaleconomische hulpverlening, en niet hiermee verward worden. De evangelisatie is de eerste plicht en de specifieke taak van de Kerk; zij bestaat in de verkondiging van de Blijde Boodschap van het heil in Christus, die ons bevrijdt van kwaad en zonde, en ons voert tot de liefde van God, waarin alle mensen broeders zijn. In deze zin bestaat de Kerk « om te evangeliseren » [EN, 14]. Alleen hierdoor brengt zij de mens tot volledige ontwikkeling, omdat zij hem openstelt voor God, de Absolute. Dit openstaan voor God is inderdaad de echte waardigheid van de mens, zijn innerlijke rijkdom, de bron van energie die hem in staat stelt de hoogste individuele en sociale waarden te verwerkelijken.

Deze reusachtige taak vraagt om talrijke vurige werkers. In uw land dat zoveel missieroepingen heeft opgeleverd, richt ik een oproep tot de pongeren. Velen van hen zijn in staat hiernaar te luisteren. De Heer doet mij vertrouwen hebben in de jeugd. Hoe vaak is mijn hoop vervuld!

6. Het gaat om een taak die de inzet van iedere christen vraagt, maar onze mogelijkheden overstijgt. Alleen de Heilige Geest kan de genade schenken die de harten opent voor de verkondiging van het Evangelie. Wij moeten dus vurig bidden om deze genade van God te verkrijgen. Ondanks de beproevingen en moeilijkheden waait de Geest met kracht in de Kerk van onze tijd. De gelovigen in de jonge kerken, evenals de gelovigen in de landen met een oude christelijke beschaving, zoals uw land, beleven talrijke ervaringen, die getuigen van de onverwoestbare vitaliteit van de Kerk, volgens de belofte van haar stichter aan Petrus: « De poorten der hel zullen haar niet overweldigen » [Matth 16, 18].

Het gebed verenigt ons met God, doet ons delen in zijn liefde en geeft ons kracht en moed om te werken. « Hij die bezield wordt door echte liefde, is meer dan wie ook vindingrijk in het opsporen van de oorzaken van ellende, in het bedenken van middelen om haar te bestrijden en vastberaden te overwinnen » [Paul VI, Populorum Progressio, 75]. Het gebed zal het u tevens mogelijk maken in degenen aan wie u technische of materiële bijstand verleent, uw broeders en zusters te zien. « De bevolking merkt spoedig of zij die haar te hulp komen, dit doen met of zonder genegenheid, alleen maar om technieken toe te passen of om aan de mens heel zijn waarde te geven. Als hun boodschap niet als het ware ver- pakt is in broederlijke liefde, loopt zij het risico niet aangenomen te worden » [PP, 71].

7. Onze wereld wordt verscheurd door oorlogen en twisten tussen volkeren en bedreigd door het vooruitzicht van een ver- schrikkelijke nucleaire ramp. Daar om is het nuttig er nog eens aan te herinneren dat de vrede niet alleen maar « de afwezigheid van oorlog is, vrucht van het steeds onzekere evenwicht van de krachten. Hij wordt dag voor dag opgebouwd door het nastreven van de door God gewilde orde, die een meer volmaakte rechtvaardigheid onder de mensen brengt » [John XXIII, Pacem in Terris, 163]. Zo zijn de wegen van de missionaire hulpverlening ook de wegen van de vrede, omdat zij de mensen nader tot elkaar brengt en verenigt in een beweging van echte solidariteit met het doel samen op te bouwen.

8. Dierbare broeders en zusters, ik spoor u dus aan uw werk, dat bezield wordt door ijver voor het rijk van God en voor het heil van de mensen, voort te zetten met nieuw elan en met vernieuwd vertrouwen in de zending van de Kerk. Doet dit met de zorg om in de verscheidenheid van taken en plichten de eenheid van de Geest te bewaren. Deze eenheid is een wezenlijke voorwaarde voor het welslagen van de evangelisatie. Jezus zelf heeft ons dit duidelijk ge- maakt in het gebed aan het einde van zijn leven: « Mogen zij allen één zijn ... opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt » [Io 17, 21].

Als volk dat door God is bijeengebracht, willen wij onze broederlijke ontmoeting besluiten met het zingen van het « Onze Va- der » in verschillende talen. Daarmee zullen wij in zekere zin een nieuw Pinksteren beleven, rondom Maria, « Sterre der Evangelisatie », volgens de gelukkige uitdrukking van mijn vereerde voorganger Paulus VI [EN, 82]. Mensen van verschillende culturen en talen, allen kinderen van dezelfde Vader, die in de hemel is, zullen wij ons oor en ons hart openen voor de ene taal van de Heilige Geest.

Hij zal ons leren het zaad van gerechtigheid en liefde uit te strooien, opdat het rijk van God kome, opdat zijn Naam geheiligd worde, opdat ieder kind van God, dat wil zeggen iedere mens, zijn dagelijks brood vinde, het brood dat het lichaam voedt en het brood dat zijn geestelijke en sociale aspiraties voedt."

Papa San Juan Pablo II's meeting with Clergy and Pastoral Collaborators
Utrecht, Domenica 12 May 1985 - in Dutch & Italian

"1. Dierbare broeders in het bisschopsambt, parochiepriesters, pastorale werkers en werksters, en u allen, die een groot deel van uw vrije tijd steekt in de opbouw van uw parochie, ik groet u allen van harte.

Ik groet ook de tienduizenden gelovigen, die actief zijn in de parochies en in de andere diocesane en landelijke organismen, evenals degenen, die met ons verbonden zijn via de televisie en de radio. In naam van Christus, de Heer van de Kerk, dank ik u oprecht voor uw inzet. Ik ben hier om u aan te moedigen en aan te sporen voort te gaan met uw werk. Vaak is het onopvallend en blijft het onopgemerkt. Maar hoe onmisbaar is het voor de levenskracht van de Kerk, het mystieke lichaam van Christus! Ik wens vurig en bid de Heer, dat mijn woorden aan ieder van u nieuwe bezieling mogen geven; een nieuw elan, dat steun geeft aan uw inzet en u tegelijk het licht geeft en de wegen aanwijst, welke nodig zijn voor een steeds meer doeltreffende dienst aan de Blijde Boodschap van het heil.

2. Met grote belangstelling heb ik de presentatie gevolgd, die mij geboden hebt over de verschillende wijzen, waarop het parohieleven in Nederland zich ontvouwt. Ik heb de vele aspecten van de liturgische, catechetische en liefdadige activiteiten bewonderd, die zich ontplooien dankzij de edelmoedige deelneming van de diverse groepen, waaruit het volk Gods is samengesteld. Juist aan de hand hiervan wil ik u een eerste overtuiging meegeven, die ik dikwijls benadruk: de wezenlijke rol, die de parochie moet spelen, ook in de huidige maatschappelijke kontekst en in het stadsmilieu. Als men spreekt over de inzet voor de vernieuwing van het christelijk leven, dan moet men allereerst het belang van de parochie onderstrepen. Soms wordt de parochie bedreigd, zelfs geplaagd, door ernstige crises. Maar ondanks dat, is zij de normale uitdrukking van het godsdienstige leven van de christenen.

Het is waar dat de parochie niet zichzelf fienoeg is. Zíj moet in een groter geheel opgenomen zijn en steun van buiten krijgen. Maar zij is een onmisbaar orgaan in het leven van de Kerk. Na het gezin is zij de eerste school voor het geloof, voor het gebed en voor de zedelijke vorming. Na het gezin is zij het meest gunstige terrein voor de beoefening van de naastenliefde. Zij is het eerste orgaan voor pastoraal en sociaal werk. Zij is de meest geschikte en belangrijke ruimte voor verkondiging en katechese. In dit opzicht is de definitie, die het nieuwe wetboek van kerkelijk recht geeft van de parochie, veelzeggend. Het omschrijft haar als een « welbepaalde gemeenschap van gelovigen op bestendige wijze gevormd binnen een bisdom » [Codex Iuris Canonici, can. 525, § 1].

De parochie moet dit waarmaken door weer te ontdekken, dat zij een gemeenschap van geloof, hoop en liefde is. Zij is niet louter een gemeenschap van mensen, die een aantal sociale functies verrichten. Een parochie is een gemeenschap van gelovigen, die in het geloof, dat zij samen delen, de bron vinden van hun bijeenzijn: het woord van God, dat verkondigd en aanhoord wordt in de viering van de goddelijke mysteries.

3. Het is juist vooral rondom de eucharistische tafel, dat de christelijke gemeenschap haar identiteit vindt: het uitverkoren geslacht, het koninklijk priesterschap, de heilige natie, Gods eigen volk, bestemd om zijn roemruchte daden te verkondigen » [1 Petr 2, 9]. Als de gelovige deelneemt aan de Eucharistie, drukt hij op de meest duidelijke wijze de priesterlijke waardigheid uit, die hem toekomt, omdat hij door het doopsel in Christus wedergeboren is tot een nieuwe mens.

Maar rondom de eucharistische tafel wordt ook duidelijk, dat binnen het ene priesterlijke volk de deelneming aan het ene priesterschap van Christus verschillend is. Want hij, die voorgaat in de viering, « voltrekt het eucaristische offer in de persoon van Christus en draagt het aan God op in naam van het gehele volk », zoals het tweede Vaticaans Concilie onderstreept heeft. Terwijl « de gelovigen door hun koninklijk priesterschap actief meedoen in de aanbieding van de eucharistische offergave » [Lumen Gentium, 10].

Christus zelf heeft dit onderscheid gewild, dat « wezenlijk is en niet alleen maar gradueel » [LG]. En Hij heeft dit gewild omwille van het algemeen pristerschap van de gelovigen, opdat hun geloof steeds levendiger zou zijn, hun hoop steeds geloofwaardiger en hun liefde steeds werkdadiger. Onze bediening is dus geen privilege, dierbare broeders in het priesterambt, maar een dienst! Christus verwacht van ons dezelfde volledige beschikbaarheid om onszelf weg te schenken, welke Hem tot de mens voor de anderen maakte. « Het gaat om de nederige bereidheid de gaven van de Heilige Geest aan te nemen en aan de anderen de vruchten van de liefde en van de vrede te schenken; de bereidheid hun dat vaste geloof te schenken, waaruit een diep begrip voor de zin van het menselijke bestaan voortvloeit en ook het vermogen om de zedelijke orde te doen doordringen in het perssonlijke en maatschappelijke leven van de mens » [JPII, Letter to Priests, 8 April 1979].

De priester, die zijn zending in deze geest beleeft, zal de inzet van de leken in de parochie zeker niet verstikken, maar integendeel opwekken en stimuleren. Vol vreugde zal hij zich aanpassen aan de werking van de Heilige Geest, die « onder de gelovigen van elke rang bijzondere genaden verspreidt, welke hen geschikt en bereid maken om allerlei werken en taken, die voor de hernieuwing en de verdere uitbouw van de Kerk dienstig zijn, op zich te nemen, zoals er geschreven staat "Aan ieder wordt de openbaring van de Geest meegedeeld tot welzijn van allen" [1 Cor 12, 7]» [LG, 12].

4. Allen zijn geroepen om het leven van een parochie op te bouwen. Leken zijn niet slechts ontvangers, objecten van pastorale zorg. Zij moeten op grond van hun roeping als christenen mede- voltrekkers van de Kerk zijn. Iedereen is geroepen om getuigenis af te leggen van de Geest, die hem geschonken is overeenkomstig zijn talenten en capaciteiten.

In de besluiten van de Bijzondere Synode van de bisschoppen van Nederland wordt in nummer 33 uitdrukkelijk gezegd: « De leden van de Synode zijn er zich van bewust, dat de leken een groot aandeel hebben in het pastorale werk van de Kerk. Zij spreken hun dankbare waardering uit jegens de duizenden leken, die, geheel belangeloos, regelmatig en op zoveel verschillende manieren, deelnemen aan taken, zoals de liturgie, sociale activiteiten, katechese aan kinderen en volwassenen, uitwisseling en onderlinge hulpverlening, het bevorderen van de rechtvaardigheid en de vrede. Deze leken spannen zich in om de Kerk aanwezig te doen zijn in een steeds meer geseculariseerde wereld, en dit dikwijls onder moeilijke omstandigheden ». De Synode spreekt ook haar gevoelens van oprechte dankbaarheid uit aan de talrijke christenen, « in het bijzonder de zieken en bejaarden, die het werk van de Kerk ondersteunen door middel van hun gebeden en hun offers ».

Onder de leken wil ik mij speciaal richten tot talrijke pastorale werkers en werksters, die zich edelmoedig en met overtuiging inzetten ten dienste van de pastorale zending van de Kerk. De taak, welke zij van de bisschop hebben ontvangen, nodigt hen uit om in nauwe samenwerking met de priesters en diakens het woord van God aan te reiken; om getuigen van de boodschap van Christus te zijn en de evangelische waarden te doen doordringen in alle maat- schappelijke milieus. Door een passende theologische en pastorale vorming en in verschillende en veelzijdige taken zullen zij de zin van hun eigen zending verdiepen, waarin zij zich als leken direct verbonden weten met de pastorale zending van de Kerk. Zij zullen weigeren eenvoudig kerkelijke functionarissen te worden, of zich taken aan te matigen, die eigen zijn aan de priester en de diaken. Hun taak is belangrijk, vooral in een wereld, die steeds meer ontkerstend en geseculariseerd wordt. Zij bieden allen een bijdrage, die op haar juiste waarde geschat moet worden. Voor het leven van het Lichaam van de Kerk is het nodig, dat alle leden hun zending vervullen in overeenstemming met de eigen identiteit: in eenheid van geest in de verscheidenheid van taken. Paulus heeft geschreven: « Als het hele lichaam oog was, waar bleef dan het gehoor? Als het helemaal gehoor was, waar bleef de reuk? In werkelijkheid echter heeft God de ledematen en organen elk afzonderlijk hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij het gewild heeft. Als zij allen amen één lid vormden, waar bleef dan het lichaam? In feite echter zijn er vele ledematen, maar slechts één lichaam » [1 Cor 12, 17-21].

5. Wanneer wij over parochies spreken, dan kunnen wij niet nalaten de verschillende groepen te vermelden, die zich « basisgeneenschappen » noemen. Deze gemeenschappen getuigen van po- itieve waarden, wanneer hun leden trachten op een eenvoudige en oprechte wijze het Evangelie in hun dagelijks leven vorm te geven. Maar het gevaar dat deze níeuwe gemeenschappen bedreigt is, dat ij zichzelf als de enige vorm van kerk-zijn beschouwen. Zij lopen et risico zich op te sluiten in kleine groepen en zich af te zetten gen wat zij « de institutionele kerk » noemen.

Het is een taak van de pastoor, van de bisschop en van allen, e betrokken zijn bij de opbouw van de parochies, zich open te ellen voor de positieve waarden van die gemeenschappen; zij moeten deze ten nutte van de parochies maken. Maar het moet duidelijk zijn dat deze basisgemeenschappen zich niet als alternatieven van de parochies kunnen voorstellen. Zoals elke christen hebben ook hun leden de plicht bereid te zijn tot dienst aan de parochie en aan de diocesane kerk; zij moeten zich voegen in het gehele van parochie en bisdom. Alleen op deze manier zullen de ervaringen en overtuigingen van die gemeenschappen werkelijk van waarde zijn.

Dierbare broeders en zusters, voor het parochiële, en diocesane leven is het van beslissende betekenis, dat de afzonderlijke gelovigen, de verenigingen en bewegingen met elkaar samenwerken volgens de initiatieven, die voor heel het bisdom genomen worden door de bisschop, samen met de priesterraad en de pastorale raad. Slechts op deze voorwaarde is het mogelijk invloed uit te oefenen op het maatschappelijk milieu, dit op christelijke wijze te bezielen en op God te richten, die het uiteindelijk doel van de geschiedenis is. Men zal aan de waarschuwing van Christus moeten denken: « Elk rijk, dat innerlijk verdeeld is, vervalt tot een woestenij; en geen stad of huis, in zichzelf verdeeld houdt stand » [Matth 12, 25].

6. Daarom spoor ik u aan gevoelens van wederzijdse liefde te koesteren, die zich uitdrukken in concrete en werkdadige samenwerking. Graag wil ik enige punten aangeven, die ik bijzonder belangrijk en dringend acht voor een geschikte en doeltreffende pastorale actie. Op de eerste plaats noem ik de inzet voor roepingen. Dit is een problem, dat nauw samenhangt met het leven van de Kerk en met het motief voor de evangelisatie in de wereld. Want de boodschap van Christus en de levendmakende kracht van zijn genade worden over het algemeen overgedragen door het wijdvertakte en volhardende werk van priesters en missionarissen. Zeker, de roeping hangt af van een goddelijk initiatief, zoals Christus zelf gezegd heeft: « Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u » [Io 15, 16]. Maar de aanvaarding van de innerlijke roeping veronderstelt een geheel van elementen van persoonlijke en maatschappelijke orde, waarin onvermijdelijk zowel de verantwoordelijkheid van de enkeling, als die van de gemeenschap meespeelt. Daarom dient de parochie een geschikte pastoraal van de roepingen te ontplooien, welke in overeenstemming is met de richtlijnen en hulpmiddelen van het diocesane centrum. Vervolgens zal het nodig zijn heel in het bijzonder zorg te besteden aan de opleidings-instituten, waar de jonge mensen, die ingegaan zijn op de goddelijke roeping, zich kunnen voorbereiden op hun toekomstig dienstwerk. De invloed, die de intellectuele, zedelijke en godsdienstige vorming heeft op de toekomstige priester tijdens zijn seminariejaren, is immers steeds beslissend. Ik kan dus niet genoeg aanbevelen de meest zorgvuldige aandacht te besteden aan dit aspect van het kerkelijk leven. Het kapitaal aan liefde, intelligentie, tijd en middelen, dat hierin geïnvesteerd wordt, zal te zijner tijd vruchten afwerpen, die de offers compenseren.

7. Op de tweede plaats wil ik de inzet voor de gezinspastoral onderstrepen. Bij andere gelegenheden heb ik reeds de overtuiging uitgedrukt, dat de toekomst van de evangelisatie grotendeels afhangt van de « huiskerk ». De gelovigen van de Kerk van morgen zullen zijn, zoals het gezin zal zijn. De bisschoppensynode van 1980 heeft dit thema met diep pastoraal aanvoelen behandeld. Zij heeft een rijke oogst aan richtlijnen en onderricht opgeleverd, welke ik vervolgens aan het volk Gods aangeboden heb in de apostolische exhortatie « De gemeenschap vam het gezin ». Ik hoop dat men zich overal in de Kerk krachtig inzet volgens de richtlijnen van dit document. Ik weet, dat er in uw parochies al veel gedaan wordt om het gezin op verschillende punten van zijn weg bij te staan. Ik druk mijn waardering uit voor de initiatieven, die reeds uitgevoerd worden. En ik wek op met edelmoedigheid te volharden in deze zo dringende pastorale taak en te zoeken naar de meest doeltreffende wijzen, waarop men jonge echtparen kan helpen om het plan van God met de menselijke liefde te begrijpen en vervolgens ten volle te verwerkelijken. Deze taak is niet gemakkelijk, gezien de ernstige misvormingen van dit plan, die door verschillende « bronnen van informatie » in de huidige wereld worden verspreid. Maar dat de taak moeilijk is, moet niet leiden tot ontmoediging: de gelovige weet, dat hij op de hulp van God kan rekenen in een zaak, die zozeer de waardigheid en de aardse en eeuwige bestemming van de mens raakt.

Tenslotte wil ik graag in het kader van het gezin aan uw ijver een derde pastorale doelstelling voorhouden, dierbare broeders en zusters. De huidige maatschappelijke kontekst lijkt van ieder, die van goede wil is, een bijzonder vastberaden inzet te vragen voor de verdediging van het leven, vanaf het eerste ontstaan in de moederschoot tot aan de laatste hartklop. Ten overstaan van een wereld, die steeds meer bezwijkt voor de duistere aantrekkingskracht van een cultuur van het geweld en van de dood, zijn de christenen wel- licht meer dan ooit geroepen om te getuigen van hun geloof in een God, die « geen God van doden is, maar van levenden, want voor Hem zijn allen levend » [Luc 20, 38]. Een van de belangrijkste diensten, die de Kerk nu aan de wereld moet verlenen, is deze: met het getuigenis van het woord en het voorbeeld een authentieke cultuur van het leven bevorderen.

8. Dierbare broeders en zusters, een aandachtige lezing van de « tekenen des tijds » legt zware, maar verheven taken op aan de- genen, die Christus willen volgen op het einde van dit tweede millennium. Om deze taken aan te kunnen moet men de gelederen sluiten, de krachten verenigen en wedijveren in wederzijds begrip en oprechte liefde. Een liefde, die alles samenbundelt rondom de bisschop en diens vertegenwoordiger in de plaatselijke gemeen- schap, de pastoor. Rondom hem moet men een levende gemeen- schap vormen van personen, die elkaar achten en liefhebben; een gemeenschap, die een « thuis » kan bieden aan allen, die samen met de andere parochianen als volgelingen van Christus willen leven. Dir moet een « thuis » zijn, waar men zich durft open te stellen voor elkaar en voor de roepstem van God. Uw bisschoppen hebben hierover gezegd: « Een tehuis ontstaat niet vanzelf, maar het groeit naargelang mensen het elkaar schenken. In de geloofsgemeenschap is het niet anders. Zij wordt een tehuis naarmate ouderen en jonge- ren in wederzijds vertrouwen eraan bouwen » [Epistula episcoporum Nederlandiae: Geloofsoverdracht, n1, 6, p2].

In de brief aan de Hebreeën staat het zo goed: « Laten wij elkaar in het oog houden om met elkaar te wedijveren in liefde en daden van liefde. Wij moeten niet wegblijven van onze bijeenkomsten, zoals sommigen gewoon zijn te doen; laten wij elkaar moed inspreken en dit temeer naarmate gij de grote dag dichterbij ziet komen » [Hebr 10, 24-25].

Met deze aansporing, die tot ons komt vanuit de ervaring van het leven van de beginnende Kerk wil ik deze ontmoeting besluiten. Ik ben blij u ontmoet te hebben, want mijn hart is in het bijzonder hiernaar uitgegaan. Hebt vertrouwen! U zult alle moeilijkheden overwinnen, als u zich in gebed en gehoorzaamheid vasthoudt aan Jezus Christus, de Herder van de Kerk, de Herber van elk bisdom, de Herder ook van uw parochie.

Laudetur Iesus Christus!"

Pope Saint John Paul II's homily at Holy Mass in Irenehal, Utrecht
Utrecht, Sunday 12 May 1985 - in Dutch & Italian

"1. « Alle einden der aarde aanschouwen het heil van onze God » [Ps 97 (98), 3].

Dit woord van de profeet Jesaja hebben wij gehoord in de Lauden, die wij samen gezongen hebben aan het begin van deze zesde zondag van de Paastijd. Heel de dag hebben wij ze met ons mee gedragen. Zij hebben ons voor de geest gestaan gedurende de ontmoetingen met de verschillende groepen, die een teken zijn van de vitaliteit van de Kerk in Nederland: religieuzen, vertegenwoordigers van de sociale organisaties, van de missiewerken en de hulporganisaties voor de onderontwikkelde landen, van de parochies, priesters en leken.

Dezelfde woorden van de profeet klink en opnieuw in onze oren, nu wij samen zijn voor het vieren van de Eucharistie.

« Alle einden der aarde aanschouwen het heil van onze God. Juich, aarde, alom, voor de Heer, zet de zang in, speelt op de snaren » [Ps 97 (98), 3-4].

2. Deze uitnodiging tot deelname aan de Paasvreugde wil ik richten tot u allen, die deze Eucharistie meeviert. Ik groet U allen met het woord van ,Jezus tot de apostelen: vrede zij u.

In het bijzonder groet ik al degenen, die vanmorgen en vanmiddag deelgenomen hebben aan de verschillende bijeenkomsten, alsmede de leden van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten Generaal en allen die hierheen gekomen zijn vanuit de parochies van het aartsbisdom Utrecht en de bisdommen Haarlem, Rotterdam en Groningen.

Het is een grote vreugde voor mij hier Utrecht te zijn, in de stad waarvan Sint Willibrord de eerste bisschop is geweest. Hij werd, op het einde van de zevende eeuw, te Rome tot bisschop gewijd door paus Sergius de eerste. In deze stad ook werd in 1459 Adriaan Florenszoon geboren. In 1523 werd hij tot paus gekozen onder de naam van Adriaan VI, de enige Nederlandse paus in de geschiedenis van de Kerk. Toen in 1853 de katholieke hierarchie werd hesteld in Nederland, werd Utrecht opnieuw hoofdzetel van de kerkprovincie en zetel van de aartsbisschop. Een bijzonder hartelijke groet richt ik tot de huidige aartsbisschop, Monseigneur Adrianus Simonis, en tot alle andere broeders in het bisschopsambt, die hier aanwezig zijn.

In het offer van Christus en de Kerk, dat vij thans vieren, willen wij alle mensen betrekken, die in dit land wonen en die ons nabij zijn; maar ook alle onbekenden en vreemdelingen. God, onze Vader, die in de hemel is, kent hun namen en harten, door Christus, onze Heer en onze Broeder, in de Heilige Geest, de Vertrooster.

3. « Alle einden der aarde aanschouwen het heil van onze God ».

Wat is het heil? Wat is het heil voor de mens van gisteren, van vandaag en van morgen — voor de mens van onze dagen, die verre van gemakkelijk zijn? Voor de mens, die soms verdriet heeft, terneergeslagen is, verloren loopt, de wanhoop nabij is, ook al leeft hij in welvaart en luxe?

Wat is het heil ...?

Het antwoord vinden wij in het Woord van God in de liturgie van vandaag. Het komt als het ware uit het hart van het Evangelie.

Het heil is God zelf, die zich aan de mens geeft en schenkt, omdat Hij Liefde ist.

Het heil is dus liefde, de liefde waarmee God zich aan de mens geeft, van hinnen uit zijn hart vult en het tegelijk opent voor de anderen, voor de naaste, voor alle mensen: dichtbij en veraf.

In deze geest spreekt vandaag tot ons de apostel Johannes: « Vrienden, laten wij elkander liefhebben, want de liefde komt van God. Iedereen die liefheeft, is een kind van God en kent God ... want God is liefde » [1 Io 4, 7-8].

4. God is liefde en de liefde komt van God.

Zij komt tot de mens als een gave!

Deze gave heeft een tastbare en blijvende vorm gekregen in onze mensengeschiedenis. Zij heet: Jezus Christus.

« De liefde, die God is, heeft zich onder ons geopenbaard, doordat Hij zijn enige Zoon in de wereld gezonden heeft, om ons het leven te brengen » [1 Io. 4, 9].

De oorsprong van de liefde ligt dus in God; de oorsprong van die liefde, die de mens vrij maakt in God zelf. De bron van het heil ligt in God:

« Niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad, en Hij heeft zijn Zoon gezonden om door het offer van zijn leven onze zonden uit te wissen » [1 Io. 4, 10].

5. Wij zijn bier samen voor het vieren van de Eucharistie. Deze is zoenoffer voor de zonden der wereld, voor onze zonden. Juist daarom is zij heilsoffer.

Hierin overwint de liefde de zonde, de haat, de dood.

Die offer is eens en voor altijd vol bracht op Calvarië door het Kruis een de opstanding van Christus. Krachtens de instelling door Christus, wordt het op sacramentele wijze volbracht in de Eucharistie, in iedere heilige Mis.

Zo zijn wij dus samen om deel te hebben aan het sacrament van de liefde, aan het sacrament van de verlossing.

Wij weten ons berbonden met hen, die als eersten dit sacrament gevierd hebben. Christus heeft tot ben, tot de apostelen gezegd:

« Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, zo heb ik u liefgehad. Blijft in mijn liefde » [Io 15, 9].
Deze woorden hebben een rijke en grandiose inhoud: zij brengen heil! Christus draagt op ons de liefde over, waarmee de Vader Hem van eeuwigheid af bemint en waarin Hij van eeuwigheid af de Vader bemint. Hij draagt op de mensen de liefde over die ons heil is. Hij stort haar in de mensen uit: in de harten, in het geweten, in de wil, in de daden.

De liefde is een gave: «Zij is in ons hart uitgestort door de Heilige Geest, die ons werd geschonken » [Rom 5, 5]. Christus heeft dit voor ons bewerkt. Deze liefde is uitgestort in de harten van de apostelen in de zaal van het Laatste Avondmaal. Zij is ook uitgestort in de harten van de honderdman Cornelius en zijn huisgenoten, toen de apostel Petrus hen bezocht te Caesarea, krachtens een duidelijke beschikking van de Heilige Geest, zoals wij gehoord hebben in de eerste lezing uit de Handelingen van de Apostelen.

6. De liefde is dus een gave. En de verlossing is een gave: gave van God zelf. De liefde is tegelijk een taak die God de mens oplegt. En ook het heil is een tak. God verlost ons door de kracht van de Heilige Geest, maar Hij doet dit niet zonder ons.

Daarom maakt Christus het gebod van de liefde tot de kern van het Evangelie en, in zekere zin, van de Eucharistie.

« Did is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad » [Io 15, 12].

En Hij voegt eraan toe, denkend aan het offer van het Kruis, dat Hem te wachten staat: « Geen grotere liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden » [Io 15, 13].

In zijn liefde blijven wil daarom zeggen: zijn geboden onderhouden, op de eerste plaats het gebod van de liefde. En Hij voegt er nog aan toe: « Gelijk Ik de geboden van mijn Vader heb onderhouden en in zijn liefde blijf » [Io 15, 10].

Degene die dit zegt, is de Zoon, die één in wezen is met de Vader: God uit God. Tegelijk is Hij werkelijk mens. In de goddelijke Drieëenheid is zijn wil een met de wil van de Vader; maar tegelijk is de wil van de Vader voor Hem als mens een gebod.

Deze wil van de Vader — de eeuwige wil van de Vader — is dat alle mensen gered worden door de liefde.

7. De Zoon van God komt om deze liefde te openbaren. Hij kondigt het gebod van de liefde af. Hij komt om vriendschap te sluiten met de mensen door middel van deze liefde, die uit God is.

« Gij zij mijn vrienden, als gij doet, wat ik u gebied ... Ik heb u vrienden genoemd, want 1k heb u alles meegedeeld, wat Ik van de Vader heb gehoord » [Io 15, 14-15].

Dat is Eucharistie vieren.

Zo zijn wij samengekomen op dezelfde manier als degenen, die deze woorden voor het eerst gehoord hebben; als de apostelen, die als eersten deelgenomen hebben aan de Eucharistie tijdens het Laatste Avondmaal. Krachtens de uitdrukkelijke opdracht van Christus hebben zij haar voor het eerst zelf gevierd en de opdracht om haar te vieren doorgegeven aan hun opvolgers in de Kerk.

Wij vieren de Eucharistie, Dit wonderlijke sacrament van de vriendschap van God met de mensen, van de Zoon van God met de mensenkinderen. Deze vriendschap is beklonken dorr het paasoffer, door het kruis en de verrijzenis.

Deze vriendschap wordt steeds hechter door het sacrament des altaars, door het sacrarnent van het Lichaam en Bloed des Heren. De vriendschap verdiept zich. De liefde, waarmee God ons van eeuwigheid bemint, wordt bezegeld. Het heil dat van God tot de mens komt, wordt door de liefde bevestigd. Het heil, dat een gave is en een gebod, een opdracht.

8. Jezus zegt: « Ik heb u uitgekozen en u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten vort te brengen ». [Io 15, 16]

In de loop van deze dag hebben velen in deze stad gesproken over de wijze, waarop zij het gebod van Christus zoeken te vervullen. Hoe zij « op tocht zoeken te gaan en vruchten voort te brengen ». De religieuzen doen het krachtens hun bijzondere roeping door in armoede, kuished en gehoorzaamheid te leven. Zo willen zij bijdragen tot het heil van het volk van God. Sommigen door en contemplatief leven van gebed; anderen door het actieve leven, in het eigen vaderland of in de missiegebieden, waar zij met vele edelmoedige en ijverige leken werken voor de evangelisatie en de menselijke, culturele en economische ontwikkeling van de bevolking. Vele anderen doen het door hun inzet op sociaal gebied, door hulp aan zieken, bejaarden en gevangenen, aan mensen die aan de zelfkant van de maatschappij leven, aan gehandicapten en kinderen, in het onderwijs en in de sociale en politieke actie. En niet te vergeten allen, die zich in hun parochies inzetten voor de opbouw van een echte geloofsgemeenschap, waarin de liefde op allerlei manieren ten volle bloeit. In de mate, waarin zij allen deel hebben aan de verlossing, willen zij op verschillende wijzen dienstbaar zijn aan het werk van het heil; op verschillende wijzen willen zij het gebod van de liefde in praktijk brengen, in de liefde van Christus blijven en deze met anderen delen.

U allen, dierbare broeeders en zusters, brengt naar deze eucharistische maaltijd de gave van uw werk en uw gebed, van uw zorg en uw lijden, opdat in deze gave van ieder en van allen zich de transsubstantiatie voltrekt: opdat mijn en uw offer wordt tot het offer van Christus zelf, het offer van het eeuwige heil.

9. Samen met u bid ik vurig, dat uw vruchten blijvend mogen zijn! Dat de liefde blijvend mag zijn, een liefde, die lankmoedig en goedertieren is, die niet afgunstig is, niet praalt, zich niets inbeeldt, niet om de schone schijn geeft, niet zichzelf zoekt, zich niet kwaad laat maken, het kwade niet aanrekent, zich niet over onrecht verheugt, maar haar vreugde vindt in de waarheid [cf I Cor 13, 4-6]. Om kort te gaan, een liefde die « opbouwt » [I Cor 8, 2]. De Nederlandse katholieken hebben veel opgebouwd, in het eigen land en elders in de wereld, in de missieen ontwikkelingslanden. Deze rijke vrucht van geloof en liefde mag niet verloren gaan, maar moet blijven en nog groeien. Mogen daarom de verdeeldheid en de weerstanden, die het geloof verduisteren en de liefde verkoelen, overwonnen worden in liefde en waarheid. Want zij beroven de christelijke samenleving van de vreugde, die een gave is van de Heilige Geest, die de verrezen Heer gezonden heeft.

Uit de grond van mijn hart hoop ik, dat in het leven van de Kerk in Nederland de woorden van Christus over de vreugde bewaarheid mogen worden: dat zijn « vreugde in u moge zijn en uw vreugde volkomen moge worden » [Io 15, 11].

Deze vreugde zal in u zijn en volkomen zijn, als u in de liefde van Christus blijft; als u de geboden onderhoudt en vooral het gebod van de onderlinge liefde, dat Hij « zijn gebod » heeft willen noemen. Moge deze liefde de eenheid van de Kerk in Nederland versterken, opdat zij werkelijk in volkomen vreugde mag leven. In die vreugde, die een voorsmaak is van de vreugde zonder eind, die ons voor altijd zal samenbrengen in het huis van de Vader, tezamen met zijn Zoon, onze Broeder en Heer Jezus Christus. Amen!"

Discours du Pape St Jean Paul II aux Membres du Corps Diplomatique
La Haye, dimanche 12 mai 1985 - in French, Italian & Spanish

"Mesdames et Messieurs,
Notre rencontre sera brève, mais je suis heureux qu'elle ait lieu comme cela se fait habituellement au cours de mes visites pastorales dans les différents pays. Elle me permettra au moins de vous saluer et de saluer à travers vous chacun des pays que vous représentez; certains me sont maintenant familiers par mes voyages, et un bon nombre entretiennent des relations diplomatiques avec le Saint-Siège.

Je voudrais aussi vous dire d'un mot l'estime que j'ai pour votre haute fonction. Vous assurez un lien privilégié entre les Gouvernements et derrière la courtoisie et la discrétion qui marquent nécessairement vos activités vous contribuez à la solution pacifique des problèmes qui surgissent, vous pouvez aplanir les difficultés et surtout aider à renforcer la collaboration aux différents niveaux. Votre vocation est d'être des serviteurs qualifiés de la paix et de la justice.

L'Église dont la mission est de répandre l'Évangile n'intervient pas dans les aspects techniques, mais vous savez qu'elle est très vivement préoccupée de sauvegarder la Paix, de réconforter et d'assister les peuples qui souffrent de la guerre ou des traitements injustes, ou simplement des conditions de vie dramatiques à cause de la faim ou de la sécheresse. Elle offre sa collaboration aux responsables des nations, ou elle demande la leur afin de trouver des solutions plus humaines.

En ce sens sans viser aucun intérêt politique ni économique, le Saint-Siège utilise la voie diplomatique pour contribuer à la sauve-garde de la dignité des personnes et des nations selon les principes éthiques que vous connaissez bien.

Je vous remercie de votre visite et dans la prière je forme les meilleurs voeux pour l'accomplissement de votre charge en cette ville de La Haye qui est un carrefour international important. Je vous présente aussi mes souhaits cordiaux pour chacune de vos personnes pour vos familles et les peuples que vous représentez."

Pope St John Paul II's homily at Mass for the Sick & Handicapped
La Haye, Feast of Our Lady of Fatima, Monday 13 May 1985 - in Dutch & Italian

"« Gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader vol ontferming en de God van alle vertroosting » [2 Cor 1, 3].

1. Met deze woorden van de apostel Paulus en met diepe genegenheid groet ik u allen, dierbare broeders en zusters, in deze wijde ruimte van liefde en hoop! Ik heet u allen van harte welkom, u, die ziek bent en gehandicapt, maar evenzeer u, die hen verpleegt en verzorgt. Want de zieken en gehandicapten zouden niet hierheen gekomen zijn, zonder de helpende hand van degenen, die hen verzorgen. Ik groet ook alle zieken en gehandicapten, die niet hier zijn, maar door de televisie met ons verbonden zijn en zich omringd weten door de hartelijkheid van hen die in hun directe omgeving leven.

De eerste lezing, uit de tweede brief van Sint Paulus aan de Korintiërs, wijst op de troost, die uitgaat van het geloof in God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader vol ontferming en de God van alle vertroosting. Het geloof in de liefde en de voorzienigheid van de Vader geeft ons inderdaad de zekerheid, dat God ons werkelijk nabij is in al ons verdriet, « zodat wij in staat zijn anderen te troosten in al hun noden ». Dit geloof ontstaat als wij opzien naar Christus, die gestorven is aan het kruis voor ons heil. « Want wij delen volop in het lijden van Christus, maar door Christus gewordt ons ook overvloedige vertroosting » [2 Cor 1, 3-5]. Sint Paulus erkent openlijk, dat zijn leven als apostel getekend is door lijden, maar ook door de voldoening, welke zijn dienstwerk hem geeft. Vol zekerheid getuigt hij dat zowel de verdrukking, die hij ondergaat, als de bemoediging, die hij ondervindt, troost en heil zijn voor de gelovigen: « Onze hoop voor u staat vast: wij weten dat gij, delend in onze smarten, ook zult delen in onze vertroosting » [2 Cor 1, 7].

Deze woorden zijn diep van zin en rijk aan christelijke levenswijsheid. Zij zijn een boodschap en een onderricht voor de christenen van alle tijden. Dezen moeten altijd getuigen van de hoop, die in hen leeft, maar in het bijzonder, wanneer zij lijden.

2. Ook u allen bent geroepen om apostelen en getuigen van Christus te zijn, hetzij door uw lijden, hetzij door uw liefdevolle zorg voor hen die lijden.

Ik denk hier in uw land aan uw grote voorgangers in het geloof: Servatius, Wiilibrordus, Bonifatius en Plechelmus, Geert Groote, Thornas van Kempen, de martelaren van Gorkum, Peerke Donders, Edith Stein en vele anderen. In uw midden denk ik bijzonder aan Liduina van Schiedam. U weet, hoe zij als vijftien-jarig meisje gevallen is op het ijs, en 38 jaar lang aan haar ziekbed gekluisterd is geweest. Zij was zeker niet vromer dan haar leeftijdgenoten en zij was ongeduldig van aard. Vele jaren heeft zij geworsteld met de vraag « Waarom juist ik? ». Opstandigheid en moedeloosheid wisselden elkaar af, tot op het moment, waarop zij na verloop van jaren onder leiding van de Geest van God dit geheim begon te ontdekken: haar lijden kon een weg van liefde worden. Velen kwamen haar opzoeken, niet om haar te troosten, maar om zelf gesterkt en getroost te worden door haar geloof en overgave.

Mijn gedachte gaat ook uit naar Titus Brandsma. Vorige week hebt u herdacht, dat uw land veertig jaar geleden bevrijd is. Titus Brandsma is één van degenen, die hun leven gegeven hebben voor uw vrijheid. Reeds het getuigenis van zijn leven had hem tot een heilige gestempeld. Nog in zijn laatste dagen bemoedigde hij zijn medegevangenen: « Wij zijn niet geroepen om in het openbaren leven grootse, opvallende, drukbesproken dingen te doen ... Maar het is onze plicht de gewone dingen op grootse wijze te doen met een zuivere bedoeling en met inzet van onze gehele persoonlijkheid ». Op deze wijze verwoordde hij zijn eigen levensinstelling.

3. Mijn gedachte gaat echter bovenal uit naar de tekst die wij beluisterd hebben uit het evangelie van de heilige Johannes. Tijdens het Laatste Avondmaal waarschuwt Jezus de apostelen voor het lijden dat hun te wachten staat, opdat zij niet ten val zullen komen, als het hun treft: zij zullen gehaat worden en uit de synagoge gebannen worden; zij zullen zelfs gedood worden door mensen, die menen zo een daad van godsverering te stellen! Maar Jezus geeft hun ook de verzekering van de tegenwoordigheid en de vertroosting van de Geest der waarheid, die uitgaat van de Vader. Jezus zal hem zenden, opdat Hij getuigenis over hem aflegt en over zijn zending om te openbaren en te verlossen. Ook de apostelen moeten getuigen, omdat zij vanaf het begin bij Hem zijn geweest, zijn woorden hebben gehoord en zijn werken hebben gezien [cf Io 15, 26-27; 16, 1-6]. Deze woorden van waarschuwing, troost en opwekking richt Jezus ook tot alle christenen. Gods Woord is mens geworden en heeft de Waarheid en de Verlossing gebracht. Maar Hij heeft het lijden niet weggenomen. Hij heeft beloofd de Geest der vertrosting te zenden, opdat alwie in Hem gelooft, het heilsplan volledig kan aanvaarden, zich met vertrouwen aan de voorzienigheid kan overgeven en zo kan getuigen dat de waarde en de troost van het geloof juist blijken in het lijden: « Neemt uw kruis op en volgt Mij ... Komt allen tot mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt, en Ik zal u rust en verlichting schenken » [cf Luc 9, 23; Matth 11, 28]. In tijden van lijden en verdriet moeten wij steeds bedenken, dat God andere maatstaven hanteert en dat Hij waarde hecht aan wat aanvaard en gedaan wordt in stilte, in nederigheid, in het verborgene, in gedwongen non-actief-zijn.

4. Hier te midden van u gaat mijn gedachte ook uit naar het verborgen leven van Jezus — dertig schijnbaar nutteloze jaren, doorgebracht in het dorp Nazaret, waar Hij onderdanig was aan zijn ouders en met de jaren toenam in wijsheid en welgevalligheid bij God en de mensen [cf Luc 2, 51-52]. Wij moeten niet in de verleiding komen te denken, dat de waarde van ons leven alleen maar afhangt van tastbare resultaten. Geen enkel mensenleven is zonder waarde. In het licht van het leven van Jezus worden de eenvoudige dingen van het dagelijkse leven van belang: het werk samen met anderen, de goedheid van hen die hun naasten bijstaan en de dankbaarheid van degenen die deze goedheid ondervinden. Dit alles maakt ons tot getuigen van de Blijde Boodschap.

Het spectaculaire van de verborgen kracht van God ist, dat zij ons doet groeien en bloeien daar, waar Hij ons geplant heeft. Hij nodigt ons uit groot te zijn in de kleine dingen. Dat was ook de houding van Maria, toen zij aan de engel antwoordde: « Zie de dienstmaagt des Heren; mij geschiede naar uw woord » [Cf Luc 1, 38].

Het komt erop aan het goud te zoeken in de bodem, waarop wij staan, dat wil zeggen het leven dat de Heer ons gegeven heeft, waardevol te maken. Na de hemelvaart van Jezus verlangden de apostelen terug naar zijn aanwezigheid. Maar verlicht en gesterkt door de Heilige Geest, konden zij de enorme moeilijkheden van de verkondiging van het Evangelie in een vijandige en heidense wereld aan. Zij hebben de vervolgingen, de tegenslagen, de nederlagen en de vernederingen aanvaard. Sint Paulus vloeide over van blijdschap bij al zijn wederwaardigheden [cf 2 Cor 7, 4]. Zo moet het zijn voor allen, die Christus volgen, dor de vertroosting van de Heilige Geest. Zo moet het zijn voor u, die ziek bent of zieken verzorgt, door de vrede en de kracht, die voortkomen uit het geloof in Hem, die ons vertroost. U moet het gist in het deeg zijn, het licht voor de wereld! De mensen letten erop, hoe christenen zich gedragen, om zekerheid, moed en hoop te krijgen; om in ben en door hen de echte zin van het leven te vinden.

U leeft in een land, dat zich kan beroemen op uitstekende medische voorzieningen en verzorging: moderne ziekenhuizen en verpleeghuizen, instellingen voor geestelijk gehandicapten en zwakzinnigen, waarin artsen, verpleegkundigen en vele andere medewerkers met grote toewijding hun taak vervullen, zonder de mens achter de patient uit het oog te verliezen. Ik denk ook aan de vele mannen en vrouwen, die dit liefdewerk in het verleden dikwijls belangeloos hebben verricht, in uw eigen land en in verre landen, als een getuigenis van Gods zorg voor de lijdende mens.

Met diep respect en grote waardering noem ik ook het werk van het Wereldzieken-apostolaat, dat zestig jaar geleden in uw land is opgericht, en het werk van de Memisa en de Zonnebloem.

Er wordt veel gedaan voor zieken en gehandicapten. Niemand kan immers het eigen leed allen verwerken. Dat zeggen uw bisschoppen ook in hun herderlijk schrijven « Over lijden en sterven van zieken ». Zij wijzen erop, dat, behalve een destkundige behandeling en verzorging, een zieke vooral behoefte heeft aan menselijk meeleven en meevoelen. Familieleden, evengoed als buren, vrienden en vrijwilligers, kunnen hierin een belangrijke rol spelen, aldus de bisschoppen. Zieken en gezonden horen bij elkaar.

Voor anderen blijft het altijd moeilijk zich in te leven in uw situatie. Ook al ondervindt u hartelijkheid en meeleven, toch moet u het lijden en de eenzaamheid zelf dragen.

6. Het is echter niet met woorden weer te geven, wat mensen voor elkaar kunnen betekenen, zelfs in hun leed. Met uw levenservaring, uw gebed en uw dankbaarheid kunt u anderen gelukkig maken en daarmee een diepe zin geven aan wat zij voor u doen. Vorig jaar heb ik een brief geschreven over de christelijke zin van het lijden. Daarin heb ik de diepe betekenis uiteengezet van uw leven als zieke.

Een mens, die leed heeft te dragen, mag zich in geloof verbonden weten met de Heer, die begaan is met de mens, die lijdt. Hij heeft nooit een direct antwoord gegeven op de zo begrijpelijke vraag:

« Waarom is er zoveel leed in onze wereld? ». Maar wel heeft Hij door zijn lijden, dood en verrijzenis het menselijk leed van binnenuit omgevormd en, als het ware, vervuld van zijn tegenwoordigheid.

Jezus vereenzelvigt zich zo met de mens, vooral met de lijdende mens en met allen, die trachten het leed te verzachten en mee te dragen, dat Hij eens zal zeggen: « Ik was ziek, Ik had dorst, Ik was vreemdeling, Ik was in de gevangenis » [Matth 25, 35-36]. Ik zag geen uitkomst meer, 1k was eenzaam, Ik had angst.

Toch blijft het onze eerste menselijke opdracht elkaar voor leed te behoeden, en de naaste ervan te bevrijden. Speciaal voor ons, die ons geroepen weten de Heer na te volgen, die weldoende rondging. Daarom bidden wij ook in het gebed, dat Jezus ons geleerd heeft: « Verlos ons van het kwade ». Ja, verlos ons van het kwaad, dat oorzaak is van menselijk lijden; verlos ons van de zelfzucht, die zoveel mensen doet lijden; verlos ons ook van het leed, dat ons ongevraagd overkomt. Verlos ons van het lijden in zovele vormen: natuurrampen, honger, ziekte, eenzaamheid, oorlog, vervolging, discriminatie en verdachtmaking. Verlos ons van het kwaad, dat mensen geen deele hebben aan het goede van de aarde, waaraan zij wel deel zouden moeten hebben.

7. Vooral in u, broders en zusters in Christus, ziet de Kerk de bronnen en de dragers bij uitstek van haar verborgen, goddelijke kracht. Zij kijkt naar u, die deelt in het lijden van Christus, om te zien of u de hoop levend weet te houden, dat lijden betekenis heeft, als het in liefde wordt gedragen; of u, als christenen, vervuld van vreugde en getuigend van uw geloof, de weg kunt gaan van Maria, die wij vandaag eren als Onze Lieve Vrouw van Fatima. Zij is haar weg gegaan in eenvoud en in dienstbaarheid aan God en de mensen. De Kerk kijkt naar u om te zien, of u in uw leven weet te getuigen van dat, waar het op aankomt; of u weet te onderscheiden tussen wat vergankelijk is en wat eeuwigheidswaarde heeft, tussen het wezenlijke en het bijkomstige.

Wie door de Geest is bezield, kan luisteren, troosten, bemoedigen, verantwoordelijkheid dragen, vrede stichten en nieuwe hoop doen oplichten. De vruchten van de Geest zijn immers: liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid en ingetogenheid [cf Gal 5, 22]. Waar die vruchten rijpen, breekt reeds iets van de eeuwige lente door! Moge de Heer uw hart hiervoor ontvankelijk maken [cf Act 16, 14].

De Geest van de Heer wil ook u troosten en sterken, zoals Hij eens de apostelen in sint Paulus vergezelde en bezielde in hun dienstwerk, dat moeilijk was en tegengewerkt werd.

De Heer zegt: « Ik sta voor de deur en Ik klop. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij » [Apoc 3, 20].

Opent de deuren van uw hart voor de Heer, want ook u moet getuigen zijn van zijn aanwezigheid en van zijn vertroosting.

De Maagd Maria moge u vergezellen en u bijstaan met haar moederlijke beschermig."

Pope St John Paul II's speech to the Prime Minister of the Netherlands
La Haye, Feast of Our Lady of Fatima, Monday 13 May 1985 - in Dutch, English, French, Italian & Spanish

"Mijnheer de Minister-President,
Het verheugt mij werkelijk in de gelegenheid te zijn U te begroeten, samen met de Hooggeachte eleden van de Regering en van de beide Kamers van de Staten-Generaal, die zo vriendelijk ben vandaag hier in het Catshuis bijeen te komen. Ik waardeer ten zeerste uw warme woorden van welkom. Zij bevestigen het gevoel, dat ik reeds had, van mij zeer thuis te voelen in uw land.

Mijn aanwezigheid in Nederland is natuurlijk op de eerste plaats van pastorale aard. Maar een dergelijk bezoek zou niet mogelijk geweest zijn zonder de bereidwillige medewerking van de regering en van verschillende andere burgerlijke autoriteiten. Aan U, Mijnheer de Minister-President, en aan allen, die betrokken zijn geweest bij dit initiatief, betuig ik mijn oprechte dank.

Toen ik zaterdag voet op Nederlandse bodem zette, was ik mij diep bewust van de bijzondere plaats, die Nederland heeft in de geschiedenis van de moderne beschaving. Mijn gedachten gingen uit naar de waarlijk heldhaftige mannen, die van deze kusten wegzeilden om nieuwe wegen de zoeken naar onbekende werelddelen, om in contact te komen met volkeren en culturen, die nauwelijks bekend waren in Europa, en om relaties aan te knopen, welke van grote waarde zouden blijken voor de kennis van heel de mensheid.

Ik dacht ook — met veel trots — aan de grote menigte mannen en vrouwen uit Nederland, die als missionarissen van het Evangelie naar zoveel verschillende landen getrokken zijn. Binnen de wereld- wijde katholieke gemeenschap is er nauwelijks een plaats, die niet de invloed ondergaan heeft van de aanwezigheid van Nederlandse priesters, religieuzen en leken. Zoals de mannen, die over de zeeën zeilden, hadden ook zij vaak enorme moeilijkheden te overwinnen en harde ontberingen te doorstaan. Zij deden dit om de liefde van hun Heer Jezus Christus wijder bekend te maken.

Ik ben zeer getroffen door uw verwijzing naar de grote invloed, die het christendom gehad heeft op de cultuur van uw volk en naar de rijke vruchten, die het heeft voortgebracht, zowel op godsdienstig als op maatschappelijk gebied. Deze invloed van het Evangelie op de Nederlandse cultuur heeft uitdrukking gevonden in uw literatuur, uw muziek en in andere artistieke scheppingen. Dit heeft bijgedragen tot een gezonde vaderlandsliefde, die op evenwichtige wijze samengaat met een oprechte waardering voor de rechten en waarden van andere volkeren. Het maakt deel uit van uw individuele en nationale eigenheid en inspireert tot echte bewogenheid voor de behoeftige medemensen en tot edelmoedige hulpverlening. De mooie tradities van het verleden leven voort in vele aspecten van de huidige Nederlandse samenleving. Ik wijs bijvoorbeeld op de vastbesloten inzet van de regering en het volk van Nederland voor de Europese samenwerking en eenheid. De Heilige Stoel heeft er altijd naar gestreefd dit samengaan van de Europese gemeenschappen aan te moedigen, want hij is ervan overtuigd, dat dit proces niet alleen bijdraagt tot de vrede en de vooruitgang in dit gebied, maar ook tot het welzijn van de gehele mensheid, als het onzelfuchtig nagestreefd wordt. Ik denk ook aan de bereidheid van Nederland om de mensenrechten en de waardigheid van iedere mens te bevorderen. Wij zijn helaas nog ver af van een wereld, waarin zulke fundamentele waarden algemeen gerespecteerd worden. Toch moeten wij de strijd niet opgeven, want telkens als de waardigheid en de rechten van een mens worden ontkend, ondergaan elke man, elke vrouw en elk kind onrecht. Tenslotte wens ik mijn waardering uit te spreken voor de edelmoedigheid van de regering en het volk van Nederland, als het gaat om hulpverlening, zowel officieel als privé, aan minder bedeelde volken overal in de wereld. Uw voorbeeld in dezen verdient lof en zal zeker andere naties en volkeren aanmoedigen er samen naar te streven de enorme kloof te overbruggen die bestaat tussen de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden. Mijnheer de Minister-President, de katholieke gemeenschap in Nederland heeft vooraan gestaan bij het steunen van deze belangrijke initiatieven. Ik ben er zeker van, dat uw regering en toekomstige regeringen kunnen rekenen op gelijke steun voor ieder plan, dat de zaak van vrede en gerechtigheid wil bevorderen. Ik deel uw vreugde over wat bereikt is door een arbeidzaam en vindingrijk volk, dat zowel in tijden van voorspoed als in minder gunstige tijden niet te kort is geschoten in zorg voor hen, die in nood verkeren, in eigen land en elders in de wereld. Ik wens u het allerbeste toe voor de toekomst, en ik vertrouw erop, dat Nederland zal vasthouden en beantwoorden aan zijn christelijk erfgoed en weerstand zal bieden aan alles, wat dit zou verzwakken. Dit zal zeker echte welvaart en veiligheid brengen voor de maatschappij en de natie. Moge de almachtige God Nederland en al zijn bewoners overvloedig zegenen!"

Pope St John Paul II's address to the International Court of Justice
during the Meeting at the Peace Palace, The Hague, Feast of Our Lady of Fatima, Monday 13 May 1985 - in English, French, Italian & Spanish

"Mr President, Distinguished Judges of the Court, Ladies and Gentlemen,
1. It is with a profound sense of respect and esteem that I have come today to the International Court of Justice. I am happy to have been able to include this meeting in the programme of my pastoral visit to the Netherlands, and I am pleased that it should take place in the presence of the members of the Permanent Court of Arbitration and of the Diplomatic Corps. Be assured that I am deeply grateful for the kind words of welcome that have been addressed to me. I feel honoured indeed to be with you in this historic Peace Palace, and to have this opportunity to speak to you.

The Holy See attaches great importance to its collaboration with the United Nations Organization and the various organisms which are a vital part of its work. The Church's interest in the International Court of Justice goes back to the very beginnings of this Tribunal and to the events that were linked to its establishment. I am thinking of the high degree of personal involvement of my predecessor, Leo XIII, with the Peace Conference held at The Hague in 1899, which paved the way for the Permanent Court of International Justice and, eventually, for the International Court of Justice. As soon as Leo XIII learned of the initiative by Tsar Nicholas II, he encouraged it. He also gave it his support in an exchange of letters with Queen Wilhelmina, the monarch of the host country, the Netherlands. Even when it became apparent that the Holy See itself could not take part in the Peace Conference at The Hague, the interest of Leo XIII in the Peace Conference remained undiminished and he continued to encourage it. Through his Secretary of State, Cardinal Rampolla, he made it clear why he considered the Peace Conference to be so important, and his ideas have more than a merely historical value: "The international community lacks a system of moral and legal means to establish and maintain the rights of everyone. There is therefore no alternative but an immediate recourse to the use of force. This explains the rivalry between States to develop military strength ... The establishment of mediation and arbitration would seem to be the most appropriate way of dealing with this disastrous situation; in every respect it satisfies the wishes of the Holy See" (11 January 1899).

The Church has consistently supported the development of an international administration of justice and arbitration as a way of peace fully resolving conflicts and as part of the evolution of a world legal system. Traditionally the Holy See has played the role of mediator in disputes. It is worth recalling, for example, the mediation of Leo XIII in the controversy between Germany and Spain over the Caroline Islands. There were the repeated attempts by Benedict XV to mediate during the First World War, and his support for the creation of a League of Nations which would truly correspond to the exigencies of justice, peace and the promotion of the common good in international relations. Pius XII and his successors particularly welcomed and encouraged the creation and development of the United Nations Organization. John XXIII spoke of the issue in "Pacem in Terris", while Paul VI personally expressed his support when he addressed the United Nations General Assembly on 4 October 1965; two years later, in Populorum Progressio, he reiterated his plea for "an order of justice which is universally recognized" [PR, 78]. I too was able to address the General Assembly of the United Nations in New York on 2 October 1979, and subsequently to reiterate support in my message to the Second Special Session of the General Assembly of the United Nations on Disarmament on 7 June 1982. I was also happy to speak to FAO in Rome in 1979, to UNESCO in Paris in 1980, to the International Labour Organization in Geneva in 1982, and to the International Organizations based in Vienna in 1983. In line with this record of continuous support and interest, I have accepted with great pleasure and an intense feeling of involvement the invitation of the President of the International Court of Justice which, with the Permanent Court of Arbitration, has traditionally been based here in the Peace Palace. I hope that this visit will clearly show the extent to which the Catholic Church wishes to support the efforts of these international bodies.

2. If we turn from the historical background to the present situation, we have to recognize that there is today an even greater moral need than there was in past years for conflicts to be resolved peacefully on the basis of justice. In the first place, because of the existence of advanced weaponry, war in our time is increasingly coming to mean the total annihilation of the enemy.

Every war threatens to become total war.

The second reason is the new quality of interdependence between nations. More than ever before, the fates of individual nations are bound up with one another; the fact that many of their interests coincide is much more important than the fact that some are in conflict with one another. In addition, in our own time an organization of world peace has simply become a real possibility in a technical sense; the means of communication are available, and a large number of world organizations have already been developed. What is now required is the will to achieve true peace.

At the present time it is both necessary and possible to promote worldwide peace. But the development of laws and mentalities in a community based on the principle of the absolute sovereignty of individual States has lagged behind other developments in an era in which destructive violence and all-embracing communications determine the picture of the world. We are still living too often with reflexes of suspicion and aggression which are detrimental to relations between nations.

3. Unfortunately, in today's world, even the peaceful settlement of disputes in often the province of a diplomacy determined more by self-interest than by the requirements of the common good of the international community — a common good based on what is right and just. This fact can have an inhibiting influence on the work of both the International Court of Justice and the Permanent Court of Arbitration. Nonetheless, these organizations have an extremely important role to play. The Permanent Court of Arbitration has contributed to settling a number of conflicts and to averting the use of armed force. The International Court of Justice has intervened in difficult areas and has managed to do more than simply apply existing law: it has also contributed to the development of law. The decisions of the Court have not infrequently had a wide-ranging scope because they are to be seen in the framework of the rules of international law and legal principles.

The task of the International Court of Justice as well as the Permanent Court of Arbitration is to bring an element of impartiality and objectivity to bear on dealings between States. Their members have included many eminent lawyers. Together with the International Law Academy, the two organizations constitute an international centre of distinguished legal activity.

4. However, it is clear that the contribution of the International Court of Justice to the development of new norms of international law will be impeded as long as the States do not agree on the fundamental principles and general rules of international law. It is necessary to recall, in this regard, that, while progress has been made over the years, it has been limited. There is yet a long way to go — with trust and renewed determination.

Strictly speaking, the present Court is no more — but it is also no less — than an initial step towards what we hope will one day be a totally effective judicial authority in a peaceful world. In the view of the Holy See, there are a number of ways in which the judicial element can play a wider role in international relations:
― by States and international Organizations making more intensive use of the International Court of Justice;
― by a wider acceptance of the so-called compulsory jurisdiction of the Court;
― by more frequent use of arbitration;
― by development of legal and political/humanitarian organizations at the regional level to supplement and support those at the world level;
― by development of the law of humanitarian and criminal responsibility towards the international community.

These elements are clearly discernible in many recent developments: the international declarations and treaties on human rights; the work of organizations for human rights at regional and international levels; the work of the Red Cross and other agencies in the humanitarian sphere and particularly in aiding the victims of armed conflicts; the work of private organizations; and the extension of the role of the International Court as a result of requests from international organizations for advisory opinions. A need to develop a world legal system has also been expressed by the international community itself.

5. All of this deserves confirmation and support. The Catholic Church is involved in this field, as can be seen, for example, by her active participation in international organizations and by the many declarations of the Holy See in favour of them. In doing this, the Church points out the criteria which the development of an international system of law must satisfy. In legal terms, these can be expressed as the recognition of human rights: the right to life of every individual, the right to a decent existence worthy of human beings and the right to protection by the law; recognition of the right of peoples to self-determination and independence and their right to a fair share of the world's economic wealth. Pacem in Terris expresses the basic criteria in moral terms as truth, love, freedom, justice and solidarity.

6. These criteria must find expression in international relations in the form of treaties and in the work of international organizations, supported by a growing awareness among ordinary people of the duty to respect in all circumstances the fundamental rights of the human person. When this happens, the criteria will also have a further effect on the administration of international law and arbitration.

The support of governments and public opinion is very important here. After all, developments in the world do not as a matter of course follow a straight line towards peace. They are influenced — often to a crucial extent — by the clash of national interests, of cultures and ideologies, by the attempts of one people or race to dominate another, and by the disregard of the rights of individuals and peoples. Even while the Court sits in the Peace Palace, the cries continue to ring out in many parts of the world of the imprisoned and the oppressed, the cries of people who are being exterminated, the cries of people whose cultural and spiritual freedom is being shackled — whose personal liberty is being denied.

For Christians and for all who believe in a Covenant, that is, in an unbreakable bond between God and man and between all human beings, no form of discrimination — in law or in fact — on the basis of race, origin, colour, culture, sex or religion can ever be acceptable. Hence no system of apartheid or separate development will ever be acceptable as a model for the relations between peoples or races.

Even the International Court of Justice comes under pressure designed to prevent it from transcending ideologies and interests. As international judges and magistrates, the members of the Court must give proof of the greatest independence and of perfect integrity. And it is for this reason that, before assuming their lofty role, they undertake a solemn commitment to exercise their functions with full impartiality and according to their conscience [cf Statuti, art 20]. They must resist such pressures and must be assisted in their efforts to do so. Against the politics of power struggles and self-interest we must set a form of politics aimed at strengthening the values on which peace rests.

7. Developing international law and extending and strengthening international organizations are vitally important tasks for humanity today. But what is absolutely essential in all of this is the pursuit of the common good on the basis of justice, according to the norms of a true world legal system. Without an understanding of the source of law, the reasons for law and the object of law, a proper legal system cannot exist. Without an understanding of the criteria for the peaceful settlement of conflicts such solutions do not come into being.

The crux of the matter is that man must love God above all else and love his neighbour as himself. It is essential for human beings to realize that they have been created in God's image and that therefore they must respect one another instead of exploiting, torturing and killing one another. And so too States, as units in which people live together, must respect and support one another. Every lawyer and every ordinary person knows that man's law is not perfect. Legal formulations always leave something to be desired. There is always room for improvement and new developments and a need for legal institutions to be improved. This even applies to such basic documents as the declarations and treaties on human rights. The law of God written in people's hearts and proclaimed by the Church provides the norms and impulses for this improvement, for God's law transcends time. It speaks a language which everyone can understand, like the parable of the Good Samaritan. It provides an answer for man's desire for a meaning to life, a life which does not end with death. It expresses what people may expect from one another.

Jesus Christ preached a Kingdom of truth, love and peace, three indivisible elements. People must want these elements to come into their lives and into their relations with others. Peace only comes when human beings strive for truth and love in their dealing with one another, when they discover who they really are and recognize one another's purpose. Peace is not born from fear of the bomb or the power of one over another. We should certainly be concerned about nuclear weapons, but our first concern should be for people themselves, for the way in which many people think and speak about life and society. There are few topics on which so much falsehood is spoken as peace; few are so susceptible to manipulation. This is the first threat.

The Church speaks in the name of him who will come one day to judge all people, to judge history on the basis of truth. Sent by him, she wants to help form the conscience and behaviour of human beings. She wishes to show a way, a way that is difficult but sure — a way on which each individual gains strength to promote that peace which is both a fruit of human labour and a gift of God. It is a way on which everyone's endeavours are important, for the different fields of human activity and the different contexts in life are all closely related.

Violence and criminal behaviour in nations and cultures encourage violence and criminal behaviour in international relations. The absence of solidarity within a country encourages a lack of solidarity in the world. Modern societies are characterized by increasing fragmentation and alienation. This leads to a situation in which people expect more of a system than they do of their own efforts and collaboration; and so dissatisfaction can turn them against systems and, as a result, society becomes more difficult to govern. A society seen as a mere system cannot provide people with a decent human existence. The more people become aware that society exists for man, the more they will be able to search for one another again and to discover a truly human inspiration for their dealings with one another. In so doing, they will be challenged to look beyond national boundaries.

8. Before concluding, I wish to express a word of deep appreciation to the Netherlands, which is strongly committed to playing host to the International Court of Justice and the Permanent Court of Arbitration. The Netherlands is a country with strong Christian traditions and a long history of freedom. It has given valuable service in the cause of the development of international law, for peace, development, cooperation and human rights. It is a country in which ordinary citizens and private organizations have a strong involvement with the rest of the world. These efforts are worthy of esteem and they merit gratitude.

Above all, I commend the efforts of the Judges of the International Court of Justice, of the Permanent Court of Arbitration and of all those who in their own love for justice work to promote it in the world. The Psalmist of the Old Testament says: "The just will flourish like the palm-tree and grow like a Lebanon cedar" [Ps 91 (92), 12].

I pray that God will strengthen you in your efforts to be just and to promote justice. May he bless your work abundantly, so that it may help bring forth greater harmony in the world, and strengthen the foundations of a true and lasting peace."

Pope St John Paul II's to Representatives of the Christian Confessions
The Hague, Feast of Our Lady of Fatima, Monday 13 May 1985 - in Dutch & Italian

"Geliefde Broeders en Zusters,
1. « De genade van onze Heer Jezus Christus zij met u allen » [2 Thess 3, 18].

Het is voor mij telkens een vreugde gedurende mijn pastorale bezoeken in verschillende landen, de broeders en zusters te ontmoeten van de Christelijke Kerken en Gemeenschappen, die niet de volledige gemeenschap van geloof en sakramenteel leven delen met de Katholieke Kerk, maar toch met ons verbonden zijn op een zeer werkelijke wijze door de Heilige Geest, die in hen werkt door zijn heiligmakende kracht [cf Lumen Gentium, 15; Unitatis Redintegratio, 3]. Ik hoop en bid dat dit bezoek de banden zal versterken die reeds tussen ons bestaan, dat wij onze verdeeldheid nog meer zullen betreuren en dat ons verlangen naar eenheid wordt versterkt. Dit verlangen is immers ons antwoord op de duidelijke wil van Christus, uitgesproken in zijn gebed « dat allen één » [3]. Dit verlangen is altijd mede inbegrepen zo waak wij zeggen « Uw wil geschiede », in het gebed dat Jezus ons geleerd heeft tot onze gemeenschappelijke Vader te richten.

2. Terwijl ik luisterde naar uw toespraak, waarvan ik de diep christelijke inhoud waardeer, bedacht ik welke afstand wij reeds samen hebben argelegd op onze weg naar de eenheid. Wij komen hier samen, zoals U hebt gezegd, in de gemceenschap van onze Heer Jezus Christus. Deze ontmoeting geeft op bondige wijze uitdrukking aan zoveel wat gedurende vele jaren is tot stand gebracht in gebed en dialoog. Deze zijn tekenend geworden voor het christelijk leven op internationaal niveau en op plaatselijk vlak. Gebed en dialoog hebben ons gebracht tot een gezansenlijke studie van de leer van de Heilige Schrift en van de Kerk, over centrale punten van ons geloof, in het bijzonder over het Doopsel dat ons reeds fundamenteel verenigt als leden van Christus. Gebed en dialoog hebben ons tot een begin van samenwerking gebracht in belangrijke zaken, die een uitdaging zijn aan het christelijk geweten om te getuigen van het Evangelie, vooral in de geseculariseerde wereld van vandaag. Bijzondere aandacht hebben gekregen vragen over mensenrechten, gerechtigheid en vrede.

Zo is een begin gemaakt met een gemeenschappelijk geloofsgetuigenis. Dit getuigenis is positief, ook wanneer het nog beperkt blijft zolang wij niet ten volle één zijn in geloof en als gemeenschap. Zelfs deze beperking moet ons aansporen om onvermoeid verder te werken voor het herstel van de eenheid. Wij streven naar eenheid omdat Christus dit wil, wij streven bovendien voor die bepaalde eenheid die Christus wil. De beperking in ons gemeenschappelijk geloofsgetuigenis is immers een gevolg van het voortduren van onze verdeeldheid met betrekking tot de volledige vereisten die de wil van Christus ons stelt. Ons gemeenschappelijk getuigenis kan in de ogen van de wereld niet de volle geloofwaardigheid hebben zolang het niet de geloofwaardigheid heeft van Christus zelf [Evangelii Nuntiandi, 77].

3. U hebt gesproken over verschillen en moeilijkheden. In het verleden hadden we minder kontakt, we besteedden minder aan- dacht aan het probleem van de verdeeldheid tussen Christenen en hun Kerken. We lieten ons in hoge mate er toe brengen te benadrukken wat ons verdeelt en weinig aandacht te geven aan het vele dat ons gemeenschappelijk is. Nu wij trachten te beantwoorden aan het dringen van zijn genade en nu wij een vernieuwd bewustzijn hebben van wat onze fundamentele eenheid krachtens het doopsel betekent, geeft deze verbondenheid zelf ons beter inzicht in het innerlijk leven van onze geloofsgemeenschappen. Juist deze nauwe verbondenheid in Christus Jezus doet ons scherp de nog onopgeloste moeilijkheden aanvoelen die ons beletten ten volle één te zijn als geloofsgemeenschap. U hebt mij er aan herinnerd, dat velen, vooral jongeren, teleurgesteld en ontmoedigd zijn door deze problemen. Maar kunnen wij dit alles niet zien als een stimulans om overtuigd voort te gaan met het werk dat wij zijn begonnen in de vaste hoop dat God die ons zover heeft gebracht, ons nog veel verder zal voeren? Tegelijkertijd weten wij dat wij geen oppervlakkige oplossingen kunnen aanbieden aan deze miljoenen jongeren die vurig verlangen naar een waarachtige eenheid in de volheid van ons geloof.

4. Graag zou ik wat nader willen ingaan op enkele specifieke, door U vermelde problemen die zeer gevoelig liggen. Deze problemen komen op juist omdat wij hetzelfde doel nastreven. Hebben wij niet beiden zorg voor het ideaal van een christelijk huwelijk en gezin, voor het doorgeven van het geloof aan de volgende generatie, voor het groeien in heiligheid van alle gehuwde christenen? Wij zien allen uit naar de viering van één Eucharistie, wij allen willen woldoen aan de opdracht van Christus « doet dit tot gedachte- nis aan Mij ». Wij beschouwen dit sakrament zelfs als de grootste gave van Christus aan zijn Kerk. Wij geloven allen in één Dopsel, waardoor iedere gedoopte gelijk is in Gods oog. Daarom achten wij het belangrijk dat vrouwen de kans krijgen om in Gods Kerk de diensten te verlenen die hen toekomen.

Tegen deze achtergrond zou ik nader willen ingaan op de vragen die U hebt gesteld. Maar U weet evengoed als ik dat zulke gevoelige problemen niet kunnen worden opgelost in een uitwisseling van toespraken. Zij komen immers voort uit onze geloofsovertuiging, in het bijzonder uit ons Kerkbegrip. Zij hangen samen met de opvatting die wij hebben over het ministerie van de Kerk om het heilswerk van Christus te brengen tot mannen en vrouwen van alle tijden en plaatsen. Om deze problemen tot een eerlijke oplossing te brengen is volhardend gebed tot God nodig, maar ook studie en goed voorbereide dialoog, samen met langere ervaring in samenwerking en gebed. Ik dank God dan ook voor de internationale dialoog die gevoerd wordt tussen de Wereldbond van Hervormde Kerken en de Katholieke Kerk. Ik spreek de hoop uit dat deze dialoog zijn vervolg en weerklank zal vinden in de plaatselijke Kerken.

5. Het eerste punt van uw toespraak betrof het huwelijk tussen Christenen van verschillende Kerken. Wanneer dit huwelijk wordt gesloten overeenkomstig de regels, dan is dit huwelijk volgens de katholieke leer een sakrament, een rouw beeld van de liefde van Christus voor zijn Bruid, de Kerk. Dit huwelijk is geheiligd en gezegend, het is een teken van de tegenwoordigheid van Christus in de Kerk en in de wereld. Deze gehuwden zijn geroepen « bouwers van de eenheid » te zijn (artifices unitatis) [EN, 71]. Zoals alle bouwers van eenheid moeten zij eerst de moelijkheden onder ogen zien. In een gemengd huwelijk komen deze moeilijkheden voort uit de geloofsverschillen die bestaan tussen leden van Kerken en geloofsgemeen- schappen die van elkaar gescheiden zijn. In een toespraak drie jaar geleden, in Engeland, gericht tot partners in een gemengd huwelijk heb ik gezegd: « U draagt in uw huwelijk mee de hoop en de moeilijkheid van het streven naar eenheid. Spreekt deze hoop uit in gemeenschappelijk gebed, in de band van uw liefde. Vraagt de Heilige Geest van liefde te wonen in uw hart en in uw huis. Hij zal U helpen te groeien in vertrouwen en begrip voor elkaar » [JPII, homily in York, 31 May 1982].

Wij moeten het als een ernstige pastorale opgave zien bijzondere zorg te hebben voor deze gezinnen. Terecht hebt U verklaard dat in zeer vele gevallen gemengd gehuwden de band met hun Kerken verliezen. Het is vooral om deze reden dat de Katholieke Kerk van de katholieke partner de verzekering vraagt dat hij of zij bereid is te doen wat mogelijk is binnen de eenheid van het huwelijk om het geloof loyaal te beleven en trouw door te geven. De katholieke partnet is geroepen loyaal te zijn egens zijn of haar geloofstraditie, deze te beleven en door te geven. Deze opgave is ernstig en geenszins gemakkelijk. Zij die een gemengd huwelijk onder ogen zien, zouden het eigen karakter van dit huwelijk met zijn specifieke mogelijkheden en moeilijkheden ernstig moeten overwegen.

Paus Paulus VI heeft vanuit pastorale bezorgdheid de kerkelijke regeling herzien in « Matrimonia Mixta », 1970, waarvan de hoofdlijnen zijn opgenomen in het nieuwe Kerkelijk Recht. Op realistische wijze en met evangelische vrijmoedigheid sprak Paus Paulus over de moeilijkheden die eigen zijn aan gemengde huwelijken. Een volledige oplossing is pas mogelijk wanneer de eenheid tussen christenen is hersteld. Hij sprak ook over de noodzaak voor katholieke geestelijke leiders om in alle eerlijkheid en openheid, in begripvol vertrouwen relaties te scheppen met bedienaren van andere geloofsgemeenschappen om deze huwelijken bij te staan [cf Paul VI Matrimonia Mixta, 14]. Ook plaatselijke gemeenschappen kunnen hier een taak vinden, zowel bij de voorbereiding als in de belangrijke eerste jaren van het huwelijk, waarin de gehuwden elkaar dieper leren kennen en naar elkaar toegroeien. Hun levend geloof kan tot uitdrukking komen niet slechts in een bepaald minimum waarin zij overeenstemmen, maar ook in echte waardering voor de waarden en praktijken van elk overeenkomstig hun eigen geestelijke traditie. Ik verzeker U van mijn gebed dat deze huwelijken een waardevolle bijdrage mogen geven tot verzoening. Ik bid ook voor de herders, gemeenschappen en groepen dat zij de pastorale zorg en hulp mogen bieden die deze huwelijken terecht mogen verwachten.

6. In deze huwelijken — maar ook in andere gevallen van nauwe oekumenische kontakten — wordt het als een bijzondere pijn ervaren dat men niet kan samenkomen aan de Tafel des Heren. Dit wordt dààrom zo pijnlijk gevoeld, omdat wij allen aan deze sakramentele viering van het Paasmysterie van Christus zo'n centrale plaats toekennen in het leven van de Kerk en van ieder christen. In dit sakrament vieren wij het geheim des geloofs. De Heer roept ont tot één geloof [cf Eph 4, 5]. Hij roept ons « te geloven in Hem die God heeft gezonden » [Io 6, 29]. In het zo bekende en geliefde zesde hoofdstuk van het Johannesevangelie roept Jezus ons tot geloof in zijn woord als het brood des levens, om te komen tot het geloof in het sakrament van zijn Lichaam en Bloed. Voor de Kerk zijn alle sakramenten van het geloof, zij vooronderstellen, voeden, versterken en vertolken het geloof [cf Sacrosanctum Concilium, 59]. In zijn hogepriesterlijk gebed bad Jezus tot de Vader voor hen die door het woord van de apostelen tot geloof in Hem zouden komen, dat zij allen één zouden zijn [Io 17, 20], Tot deze eenheid in geloof en sakramentele eredienst nodigt de Heer zijn volgelingen uit. Zouden werkelijk de moeilijkheden verdwijnen wanneer ondanks de verschillen in geloof die blijven bestaan, christenen van verschillende Kerken worden toegelaten tot volledige gemeenschap in de viering van de Eucharistie of van het Avond- maal? Is de uitnodiging van de Heer werkelijk gericht op deze vorm van eenheid? Moeten wij niet constateren dat een slijtage in de geloofsovertuiging als gevolg heeft dat de verschillen over de sakramentele natuur van de Kerk, over het kerkelijk ambt en het sakrament zelf als het ware niet meer tellen? Zouden deze verschillen, die onze Kerken in dialoog met elkaar bespreken, worden overwonnen, wanneer wij ze niet meer ernstig nemen? Wordt op deze wijze niet de pijn gestild terwijl, tegen de wil van Christus, de ziekte van de verdeeldheid blijft?

Het is mijn oprechte hoop, dat de dialoog die wij zijn begonnen, gesteund door ons gemeenschappelijk gebed, ons zal brengen tot die volledige gemeenschap in geloof die zijn uitdrukking en viering vindt in de sakramentele gemeenschap, de Heer aanbiddend in geest en waarheid. De Heer nodigt ons daartoe uit en roept ons daartoe, en wij verlangen vurig zijn wil te doen. Wij kennen evenals U de pijn van onze verdeeldheid, vooral in de viering van dit sakrament. Wij moeten God ook danken dat Hij ons deze pijn heeft doen kennen en ons het verlangen naar eenheid heeft gegeven [cf Unitatis Redintegratio, 1]. Wij hebben reéle vooruitgang mogen maken in de dialoog over ons geloof. Dit moge ons vervullen met hoop, uitziende ook naar de tijd waarin een gezamenlijke viering van de Eucharistie mogelijk zal zijn.

7. Onze hoop heeft bovendien een sakramentele grondslag in het éne Doopsel dat wij allen hebben ontvangen. Daarom is er « geen Jood meer of Griek, slaaf of vrije mens, geen man of vrouw, allen zijt gij één in Christus Jezus » [Gal 3, 28]. Deze woorden hebt U geciteerd met betrekking tot de plaats van de vrouw in de Kerk. In vrijwel elke maatschappij wordt vandaag de plaats van de vrouw opnieuw gewaardeerd en haar rol opnieuw beoordeeld. Voor ons christenen moet dit een reden zijn om ons af te vragen of wij de wil van de Heer op de juiste wijze zijn nagekomen. De opvatting van de maatschappij op een bepaald moment van de geschiedenis is geen maatstaf voor de waarheid, maar kan een reden voor ons zijn om nauwkeuriger volgens de kriteria van de Kerk te onderzoeken of wij de volle waarheid hebben onderkend die aan de goddelijke Openbaring beantwoordt. Immers tot het geheel van haar werk en haar zending dragen gaven, talenten en specifieke eigen- schappen van de vrouw zo sterk bij. Wij mogen nooit vergeten hoeveel in de geschiedenis van de Kerk is gedaan door talloze heilige vrouwen, te beginnen met Maria, de Moeder Gods. Maar veel moet nog worden gedaan om vrouwen in staat te stellen haar taak geheel op zich te nemen in de huidige omstandigheden, en op deze wijze de taken die haar terecht toekomen in het leven van de Kerk te vervullen.

De Katholieke Kerk weet zich, evenals de Orthodoxe Kerk, gebonden door haar trouw aan het woord van God zoals zij dit verstaat in het voorbeeld van de Heer, in het getuigenis van de Heilige Schrift, in de traditie van bijna tweeduizend jaren, om vrouwen niet toe te laten tot de wijding tot het sakramentele ambt van het priesterschap. Misschien wijst dit ook op verschillen die nog bestaan tussen ons in onze opvattingen over de wijding zelf. Dit betekent niet dat vrouwen worden geweerd in het leven van de Kerk, nog minder dat de studie omtrent de eigen taak van de vrouw en de consequenties daarvan zouden worden belemmerd. De taak van de vrouw is een belangrijke vraag die elke christelijke gemeen- schap vandaag aangaat. We kunnen vele aspekten van dit probleem samen bezien. Onze veschillen in de speciale kwestie van de wijding van de vrouw mogen ons niet blind maken voor veel positieve mogelijkheden, die bestaan en gevraagd worden.

8. Ik heb gemeend wat breder te moeten ingaan op de problemen waarop U hebt gewezen en die nog voor ons staan. Ik hoop dat deze aandacht geen verkeerde indruk nalaat over de hobe waardering die ik heb voor hetgeen reeds samen geschiedt. Ik heb het gehad over het gemeenschappelijk getuigenis dat wij kunnen geven op veel terreinen, die van vitaal belang zijn in de gevaren en verwarring die onze tijd bedreigen. Want de eenheid van de Christenen is altijd bestemd om het Evangelie van de verzoening uit te dragen in de wereld. Dit getuigenis is op zichzelf een teken van oekumenische inzet, zo ook de gesprekken op nationaal en plaatselijk vlak die U hebt genoemd. Onder leiding van de bisschoppen in overeenstemming met de richtlijnen van het tweede Vatikaans Concilie over de katholieke deelname aan de oekumenische beweging, hebben katholieken aldus een aandeel gehad in de discussies over Doopsel, Eucharistie en Bediening. Het stemt tot vreugde dat wij, méér dan ooit te voren, dichter bij elkaar gekomen zijn in gebed en dialoog.

Laat er geen twijfel over bestaan: de inzet van de Katholieke Kerk in de oekunaenische roeping is onherroepelijk. Met alle mogelijke nadruk wil ik U verzekeren — zoals ik heb gedaan vanaf de dag zelf van mijn verkiezing tot opperherder van de Katholieke Kerk — dat het herstel van de eenheid van de Christenen een pastorale prioriteit is in het leven van de Kerk. Met deze verzekering van de verbintenis van de Katholieke Kerk tot trouw aan het woord van God zou ik willen vragen afzonderlijke beslissingen, die misschien de schijn kunnen hebben hiermee in tegenspraak te zijn, te interpreteren. Als er onderling vertrouwen is, dan behoeven voorkomende moeilijkheden geen obstakels te worden. Zij kunnen ook leiden tot groter wederzijds begrip.

9. Deze ontmoeting vindt plaats in het Paushuize, dat ons herinnert aan Paus Adriaan VI uit Utrecht. Zijn Pausschap viel in een tijd van verscheurende strijd en problemen, strijd in de wereld, strijd in de Kerk. Het was de tijd van de Reformatie, vorsten en kerkelijke leiders bevochten elkaar, er heerste vijandigheid en geen geest van verzoening. Het opschrift op het graf van Paus Adriaan VI in de kerk van Santa Maria dell'Anima te Rome getuigt hiervan: « Proh dolor, quantum refert in quae tempora optimi cuiusque virtus incidat ». Hij was opgegroeid in de nederlandse spiritualiteit van grote figuren zoals de mysticus Jan van Ruusbroeck, de stichter van de Broeders van het Gemene Leven Geert Grote, en de geestelijke schrijver Thomas a Kempis. Hij verstond de geestelijke nood van zijn tijd zoals blijkt uit zijn bekende brief en zijn Instructie voor de Rijksdag van Nürnberg (1522-23). Wij mogen deze als een oekumenisch document beschouwen. Thans ontmoeten we elkaar in dit huis, in zijn geboortestad, in een oekumenische geest, vastbes- loten door de bijstand van de Heilige Geest samen de wil van Christus te vervullen. Ik dank God hiervoor.

Het heeft mij zeer getroffen dat U aan het eind van uw toespraak mij hebt gevraagd in mijn gebed voor eenheid uw Kerken te gedenken.

Geliefde broeders en zusters, ik gedenk U en zal U blijven gedenken in mijn gebed. Ik ben overtuigd dat God met onoverwinnelijke macht zijn werk in ons zal voltooien. Naar het woord van Paulus: « Steeds gedenk ik u in mijn gebeden. Ik smeek de God van onze Heer Jezus Christus u de geest te geven van wijsheid en openbaring om Hem waarachtig te kennen. Moge Hij het oog van uw verstand verlichten om te weten ... hoe uitnemend de grootheid is van zijn kracht in ons die geloven » [Eph 1, 16-19]. Moge zijn wil geschieden in ons tot eer van zijn Naam en de groei van zijn Rijk. Amen.

Een bijzonder woord van dank richt ik tot U, dierbare broeder in Christus, Aaartsbisschop Glazemaker, Voorzitter van de Unie van Utrecht, die hebt gesproken namens de Oud-Katholieke Kerk in dit land. Uit uw woorden spreekt bezorgdheid voor de eenheid van de Kerk, in het bijzonder ook voor de band met de zetel van Rome. Het stemt tot vreugde en dankbaarheid, dat het tweede Vatikaans Concilie een besef van kerkelijke gemeenschap in ons heeft doen herleven. Dit heeft in Nederland ook uitdrukking gevonden in een theologische verduidelijking en nauwere pastorale samenwerking. Moge de Heer der Kerk ons geven dat voor moeilijkheden die tussen onze Kerken nog bestaan een oplossing wordt gevonden zodat een sterker gemeenschappelijk getuigenis kan worden gegeven van hetgeen ons verenigt: veritatem facientes in caritate [cf Eph 4, 15]."


La preghiera ecumenica

"Broeders en zusters in Christus,
In de korte tijd, die ons gegeven is, hebben wij samen met el- kaar gesproken, samen tot de Heer gebeden. Wat is de betekenis van hetgeen hier is geschied? Is het weinig omdat de tijd zo kort was? Wij hebben aan elkaar onze zorg uitgesproken over vragen die van groot oekumenisch en pastoraal belang zijn, vragen die wij gesteld hebben als broeders en zusters, die de eenheid, waarom de Heer heeft gebeden, met elkaar willen herstellen. Niet de kortere of langere tijd, maar de Geest bepaalt de betekenis van hetgeen geschiedt.

Wij hebben juist ons gebed besloten met het Onze Vader. Dit gebed is gekozen als thema voor mijn pastoraal bezoek aan de Kerk in Nederland. Het is met opzet gekozen, omdat dit gebed een bij uitstek oekumenisch gebed is. Bidden niet alle leerlingen van de Heer dit gebed, dagelijks?

Ook dit gebet is kort, de Heer had niet veel woorden nodig. Heel de gebedstraditie, die steunt op het Verbond, dat God heeft gesloten, eerst met het volk van Israél en voltooid in het nieuwe Verbond in Jezus, de Christus, leeft in dit gebed.

Wij bidden: « Uw wil geschiede ». In dit woord is heel het leven van Jezus samengevat. Bij zijn intrede in de wereld zegt Hij: « Hier ben ik om uw wil te volbrengen, o God » [Hebr 10, 7].

Hij aanvaardt de dood met het woord: « Niet mijn wil, maar uw wil geschiede » [Luc 22, 42]. Dit alles is geschiedt voor ons. Heeft Hij ook zijn wil voor ons doen kennen, ons zijn wil nagelaten? Hij heeft in zijn hogepriesterlijk gebed gebeden voor ons, voor allen die op het woord van de apostelen in Hem geloven: dat zij allen één mogen zijn. Eén Heer, één geloof, één doop. « Dat zij volmaakt één mogen zijn en de wereld zan erkennen, dat Gij Mij hebt gezonden ».

Moge van nu af aan, zo vaak wij zeggen « Uw wil geschiede » onze zorg, ons verlangen, dat de eenheid hersteld worde, in deze bede besloten liggen."

John Paul II's Prayer to Our Lady, Sterre der Zee
Maastricht, Tuesday 14 May 1985 - in Dutch & Italian

"Broeders en zusters in Christus,
HET VERHEUGT mij hier in uw midden te zijn in deze eerbied - waardige basiliek, waar de Heilige Maagd vereerd wordt onder de titel van « Sterre der Zee ». Deze titel houdt verband met de gedachte, dat ons leven als het ware een tocht is over de wijde zee, die vaak opgezweept wordt door hevige stormen. Maria is de Ster, die ons de koers wijst temidden van de golven der beproeving en met haar lieflijke glans ons opwekt tot hoop.

Maria, Sterre der Zee! Wij komen vandaag bij u met al de lasten, die ons bedrukken. Wij zijn er zeker van, dat wij in uw moederhart begrip en vergeving, bemoediging en troost zullen winden. Aan u, Maria, vertrouwen wij onze vreugde en ons verdriet toe, onze verwachtingen en teleurstellingen, onze verlangens, onze plannen en onze hoop. Zie de voornemens van zuiverheid, liefde en standvastigheid, die wij in ons hart koesteren, en verkrijg voor onze zwakke wil de genade van moed en volharding.

Aan u, Moeder, vertrouwen wij de Nederlandse gezinnen toe, de cellen, waaruit de Kerk is opgebouwd en waarin het geloof van de nieuwe generaties christenen geboren wordt en zich ontwikkelt. Bescherm hen tegen de vele listen, waaraan zij blootgesteld zijn door de hedendaagse mentaliteit, welke vo vaak de evangelische waarden miskent. Help hen in het alledaagse leven het bewonderenswaardige plan te verwerzenlijken, dat God « vanaf het begin » voor hen ontworpen heeft.

Aan u, Moeder van alle mensen en volkeren, vertrouwen wij de geloofsgemeenschappen en parochies toe. Geef dat zij het geloof uitstralen en leven in onderlinge liefde, wederzijdse eerbied en opbouwende samenwerking.

Wij vertrouwen u ool de kerk toe, die door de eeuwen heen onder dit volk het mysterie levend gehouden heeft van het Woord, dat mens is geworden en gestorven en verrezen is voor het heil van de mensen. Spreid over haar uw mantel uit en bescherm haar tegen alle gevaren. Sterre der Zee, wees steeds een veilige gids voor haar, opdat zij als eensgezinde katholieke gemeenschap een behouden vaart mag maken naar de hemelse haven."

Pope St John Paul II at the tomb of St Servatius
Maastricht, Tuesday 14 May 1985 - in Dutch & Italian

"Het i voor mij een grote vreugde hier met u samen te zijn voor een ogenblik van gebed bij het graf van de heilige Servatius. Hij is de eerste verkondiger van het Evangelie geweest in deze streek, die u zo dierbaar is. Hij heeft zich bijzonder ingezet voor de verdediging van de godheid van Jezus Christus, voelde zich in zijn pastorale activiteit nauw verbonden met de bisschop van Rome en heelft zich volledig gegeven aan de zaak van God en aan de Kerk. Zo blijkt hij een lichtend voorbeeld ook voor onze tijd.

U hebt de viering van het zestiende eeuwfeest van zijn dood afgesloten. Daarom ben ik zeer verheugd te kun nen aankondigen, dat deze kerk van Sint Servatius verheven is tot Basilica Minor.

Ik spreek de vurige hoop uit, dat de gelovigen die deze basiliek bezoeken, en met name de parochianen, op voorspraak van de heilige Servatius steeds de genade mogen verkrijgen van volharding in het geloof van de apostelen, troost in de moeilijkheden van het christelijke leven en de gave van een vaste hoop op het eeuwige geluk.

Mogen zij op voorspraak van Sint Servatius wiens beeld ik nu ga zegenen, zijn daadwerkelijke bescherming ondervinden in al hun noden en temidden van de gevaren en onzekerheden van het leven veilig voortgaan op de weg naar het licht en de vreugde van het hemelse vaderland."

Pope St John Paul II's homily at Holy Mass in Maastricht
Tuesday 14 May 1985 - in Dutch & Italian

"1. « Ik heb de geboden van mijn Vader onderhouden en ik blijf in zijn liefde » [Io 15, 10].

De ha van de Apostelen verhalen ons vandaag de verkiezing van de apostel Mattias. Hij werd aangewezen om de plaats in te nemen die open gebleven was na het verraad en de dood van Judas. De Kerk viert vandaag het feest van sint Mattias, die kort na de hemelvaart van Jezus werd opgenomen in het college van de apostelen. Dit was een veelbetekenende gebeurtenis. Christus heeft twaalf apostelen geroepen, overeenkomstig de traditie van het Oude Testament, waarin God een verbond had aangegaan met de twaalf stammen van Israël. Na de hemelvaart heeft de Kerk uit de tijd van de apostelen het als haar plicht beschouwd dit aantal weer vol te maken, omdat het een bijzondere betekenis had in de heilseconomie en geheiligd was.

Door de verkiezing werd een man aangewezen die « getuige van de verrijzenis » van Christus was geweest, zoals de andere apostelen. Dat is de wezenlijke voorwaarde. Mattias is getuige geweest van de wijze waarop Jezus « de geboden van de Vader ondehouden heeft en in zijn liefde is gebleven » [cf Io 15, 10]. Voortaan kon hij getuigen dat de Vader daarom Jezus uit de doden opgewekt en verheerlijkt heeft.

2. Alle eeuwen door hebben de opvolgers van de apostelen en missionarissen dit getuigenis over Christus naar nieuwe plaatsen en naar andere volkeren gebracht. Aan het begin van de vierde eeuw is sint Servatius naar Maastricht gekomen om hier en in heel uw gewest de Kerk te stichten. Daarna is sint Willibrordus vol ijver het Evangelie komen verkondigen. Hij heeft duizenden mannen en vrouwen gedoopt, die de gave van het geloof vonden en deel gingen uitmaken van de christengemeenschap! U vereert nog vele andere bisschoppen om hun heiligheid. Het volk Gods heeft samen met de kloosterlingen in dit bisdom een rijke godsdienstige traditie opgebouwd, waarvan de talrijke kerken en kapellen getuigen en die haar stempel gedrukt heeft op heel uw cultuur.

Vol vreugde ontmoet ik vandaag in u de Kerk die hier sinds zestien eeuwen Christus belijdt. Hem die « trouw de geboden van zijn Vader heeft onderhouden en in zijn liefde is gebleven ». Het verheugt mij mijn broeder in het bisschopsambt te begroeten, Monseigneur Gijsen, de herder van het bisdom Roermond. Van harte groet ik ook zijn hulpbisschop, de priesters en religieuzen, de leden van seculiere instituten, de seminaristen van Rolduc, de leken: volwassenen en jongeren. Ik weet dat u zich allen actief inzet voor het diocesane leven. Ook groet ik allen die uit andere bisdommen zijn gekomen en zelfs uit andere landen, uit Duitsland en uit België.

3. Wij hebben geluisterd naar de woorden die Jezus gesproken heeft aan de vooravond van zijn lijden: « Als gij mijn geboden onderhoudt, zult gij in mijn liefde blijven » [Io 15, 10].

Welke zijn deze geboden?

Allereerst het gebod van de naastenliefde: Jezus wil dat zijn volgelingen dit gebod onderhouden door elkaar te beminnen, zoals Hij hen liefheeft. Hij wil dat zij op deze wijze nauw met elkaar en met zijn Vader verenigd blijven.

Dit is wat ik alle gemeenschappen van de Kerk in Nederland toewens. Zoekt in de woorden van Christus inspiratie voor uw actie en voor de zin van uw gemeenschapsleven in uw parochies en in de talrijke instellingen waarvoor u zich inzet. Er is geen ander model, geen andere grondslag voor de Kerk, dan Hij die ons bemind heeft, zoals de Vader Hem heeft bemind.

Gij allen die zorg draagt voor de verkondiging van het Evangelie en voor de opbouw van de Kerk, gij die samenkomt in gebed, gij die u wijdt aan de opvoeding van de jeugd, gij die zieken verzorgt en de minst bedeelden van onze broeders bijstaat, gij die u uit solidariteit inzet voor de medemensen over alle grenzen heen, reikt elkaar de hand: samen vormt u de gemeenschap die Christus gesticht heeft rondom het apostelambt. Zij wordt bijeengehouden door de liefde van de Vader en geroepen om te leven uit het goddelijke leven, waarin de Verlosser ons binnenleidt: « Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, zo heb ook Ik u liefgehad » [Io 15, 9]. « Ik heb u uitgekozen en u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen, die blijvend mogen zijn » [Io 15, 16].

4. Christus heeft eerst de twaalf geroepen om te delen in de liefde waaruit Hij ten volle leeft in de gemeenschap van Vader, Zoon en Geest. Zij vormden de kern van de nieuwe gemeenschap van de goddelijke liefde onder de mensen. Door alle eeuwen heen wordt de Kerk steeds opgebouwd volgens dit model.

Ook nu roept Christus ons op Hem na te volgen, ons open te stellen voor de anderen en ons weg te schenken aan de anderen, en zo het geluk te kennen van werkdadige edelmoedigheid. Hij openbaart ons het bewonderenswaardige mysterie van de Drieëenheid en van de oneindige liefde tussen de goddelijke personen. Hij nodigt ons uit op dezelfde wijze lief te hebben, onszelf te vergeten voor de ander en het leven, dat God ons gegeven heeft, niet voor onszelf te behouden, maar aan de Heer te geven door de vele gaven ervan met de naaste te delen.

Het eerste milieu, waarin men deelt in Gods liefde, is het gezin, waarin men geboren wordt en waarin men samen met elkaar en voor elkaar leeft. Het is het eerste milieu, waarin de mens, die geschapen is naar Gods beeld, zijn gelijkenis met zijn Schepper kan beleven.

In onze tijd ondervindt het gezin veel tegenspraak. Het wordt door sommigen in discrediet gebracht, omdat zij menen dat het de vrijheid beknot. Maar velen waarderen het gezin, omdat zij spontaan inzien dat het waarlijk een bron van geluk is. De opiniepeilingen tonen dit aan.

Zeker, alle gezinnen hebben hun beperkingen en blijven onder de maat van hun hoge roeping. Toch weten wij, welke wonden degenen meedragen die moeten missen wat het gezin vanzelf bijdraagt tot hun ontwikkeling als kind, als jongere, als man of als vrouw. De Kerk is zich hiervan zozeer bewust dat zij niet ophoudt te herinneren aan het belang van de vorming van een degelijk gezin, aan de onontbindbaarheid van de huwelijksband, en aan de verhevenheid van de liefde, welke daarin met lichaam en ziel wordt betuigt. Wij weten allen hoezeer het tweede Vaticaans Concilie in de pastorale constitutie « Gaudium et Spes » en Paus Paulus VI met name in de encycliek « Humanae Vitae » de betekenis van het gezin voor de maatschappij hebben benadrukt. Zij hebben de grootsheid van het huwelijk en van een verantwoord ouderschap geprezen en de vereisten voor een gezonde gezinsethiek in de lijn van de katholieke traditie gepreciseerd. In 1980 heeft de bisschoppensynode hierover nagedacht. Haar overwegingen hebben hun neerslag gevonden in de apostolische exhortatie « Familiaris Consortio ».

5. Laat mij in alle eenvoud tot de gezinnen in Nederland zeggen, hoe belangrijk hun taak is voor de ontplooíing van de mens. Het is de roeping van de mens lief te hebben en bemind te worden. Om deze roeping beter te begrijpen moeten wij steeds opnieuw terugkeren naar het woord van Christus en van de apostelen, die ons de onuitputtelijke bron openbaren van de liefde, welke het leven van God zelf is. Dit ontdekt men allereerst in de schoot van een hecht gezin. Daarin wordt men met open armen ontvangen en behoeft men zijn aanwezigheid niet te rechtvaardigen. Daarin is men des te meer zeker van de genegenheid van anderen, naarmate men zwakker en meer kwetsbaar is. Daarin leert men te leven. Daarin bouwt men geleidelijk zijn persoonlijkheid op. Daarin ontdekt men ook dat men niet het middelpunt van de wereld is: men eert het anders-zijn van anderen kennen, wat een wederzijdse verrijking is. Men leert bemind te worden, anderen lief te hebben en ook zichzelf. Men doet daarin ook de ervaring van beproeving, conflict en lijden op. Maar het gezin is een milieu, waarin de liefde zover kan gaan, dat men « zijn leven geeft » uit liefde, volgens het woord van Jezus. Men kan daarin de ander helpen, als deze een crisis doormaakt, wonden genezen, door goede relaties met anderen ontdekken, welke vreugde zelfbeheersing geeft en welk geluk waarachtige verzoening brengt.

6. Verrijkt door de ervaring die de mens in het gezin opdoet, kan hij beter zijn rol in de maatschappij vervullen. Ik citeer hier een tekst uit de exortatie « Familiaris Consortio ». « De betrekkingen tussen de leden van de gezinsgemeenschap worden bezield en geleid door de wet van het "om niet", die in allen samen en in ieder afzonderlijk de menselijke waardigheid respecteert en begunstigt als enige waardetitel en die hartelijke openheid, ontmoeting en dialoog wordt, alsmede belangeloze beschikbaarheid, edelmoedige dienstbaarheid en diepe saamhorigheid. Zo wordt de bevordering van een ware en rijpe communicatie van personen in het gezin de eerste en onvervangbare school voor het maatschappelijke leven » [Familiaris Consortio, 43]. Het gezin is het milieu, waarin men leert het hoofd te bieden aan de moeilijkheden van het leven, te strijden tegen de menselijke zwakheid en niet de gemakkelijkste wegen te kiezen, zoals de weg van de scheiding. In het gezin verwerft men de persoonlijke vrijheid en het onderscheidingsvermogen, welke het mogelijk maken dat men niet de speelbal wordt van funeste sociale pressie. Dankzij de rijpheid, waartoe men in het gezin gekomen is, kan men een positieve bijdrage leveren voor een menselijke en christelijke maatschappij.

7. Tenslotte wil ik nogmaals herinneren aan de term, waarmee het tweede Vaticaans Concilie het gezin heeft aangeduid: « Een huiskerk » [Apostolicam Actuositatem, 11]. Daarmee bedoelt men te zeggen dat de Kerk aanwezig is in het leven van het gezin, dat de vriendschap van Christus ondervindt, die gezegd heeft: « Gij zijt mijn vrienden, als gij doet wat Ik u gebied ... Ik noem u mijn vrienden » [Io 15, 14.15]. Daarmee bedoelt men ook te zeggen, dat de kleine gemeenschap van het gezin deel heeft aan het leven van de grote kerkgemeenschap, met name door de viering van de sacramenten en heel in het bijzonder door de deelname aan de zondagse Eucharistie-viering. Men bedoelt er verder mee te zeggen, dat de taken van het gezin, met name de taak van de opvoeding van de kinderen, een echt dienstwerk zijn voor de verkondiging en de overdracht van het Evangelie. Zo wordt heel het gezinsleven een weg van geloof, van christelijke initiatie en van navolging van Christus. Als het gezin zich bewust is van deze gave, dan « evangeliseren alle gezinsleden en worden zij allen geëvangeliseerd », zoals Paulus VI geschreven heeft [Evangelii Nuntiandi, 71]. Daarom wens ik u geluk met het Centrum voor gezinspastoraal, dat u in uw bisdom opgericht hebt en dat zeker veel vrucht zal dragen. In het gezin ontstaan en rijpen de verschillende roepingen van jonge christenen, in het bijzonder de priesteren kloosterroepingen, zoals u weet in uw land, dat zoveel missionarissen heeft uitgezonden en waarin nog maar kort geleden talrijke priesters waren. Geve God, dat de kinderen in de Nederlandse gezinnen ook in de huidige omstandigheden mogen antwoorden op de roep van God en hun leven wijden aan zijn dienst!

8. Dierbare broeders en zusters, ik weet dat het vaak een moeilijke opdracht is voor de gezinnen om aan ieder de gelegenheid te geven zich te ontplooien, om hun rol te vervullen in het maatschappelijke leven en om steunpilaren te zijn voor het kerkelijke leven. In alle landen hebben de burgerlijke overheden de taak het gezin te beschermen en te steunen. Als het gezin verhinderd wordt zich normaal te ontwikkelen of als men te veel concessies doet aan wat het aantast, worden de moeilijkheden te groot. Ik spreek de wens uit dat de gezinspolitiek in uw land en overal in Europa steeds meer het gezin mag eerbiedigen en begunstigen als fundament van de maatschappij.

9. Laten wij tot besluit van onze overweging over de vervulling van onze taak in de Kerk en in het christelijke gezin ons richten tot de Moeder van Christus. Zij is ook de « Moeder van de Kerk ». En zij is de patrones van uw bisdom onder de titel van « de Onbevlekte Ontvangenis ». In uw gewest zijn veel heiligdommen aan haar toegewijd, waar u heengaat om te bidden.

Maria, u hebt geleefd in nauwe vereniging met de Vader, de Zoon en de Geest, u hebt het Woord van God ontvangen, u hebt het gezinsleven gekend in Nazaret, u hebt met de apostelen aan de wieg van het nieuwe volk Gods gestaan.

Blijf bij ons, blijf bij ons om ons de ware liefde te leren in alle gemeenschappen waarvan wij deel uitmaken. Mogen het gemeenschappen zijn van leven en waarheid, van liefde en vrede, van moed en hoop.

Maria, blijf bij deze mensen, die ik vandaag bezoek. Ik vertrouw hen toe aan uw moederhart.

Maria, help de katholieken in Nederland getuigen te zijn van de verrijzenis van uw Zoon, zoals de apostelen. Help hen het werk van de evangelisatie, dat door de heilige Servatius begonnen is, in stand te houden en voort te zetten. Help hen met een waakzaam hart uit te zien naar de wederkomst van de Meester, opdat Deze hen mag aantreffen als trouwe dienaars van het Evangelie, dat Hij hun geschonken heeft. Help hen te leven in die eensgezindheid waaraan men de leerlingen van uw Zoon kan herkennen. Mogen zij daarom naar uw voorbeeld in hun harten de woorden van Christus bewaren: « Blijft in mijn liefde. Als gij mijn geboden onderhoudt, zult gij in mijn liefde blijven, gelijk Ik, die de geboden van de Vader heb onderhouden, in zijn liefde blijf » [Io 19, 9-10]."

Paus Heilige Johannes Paulus II met de jeugd in Amersfoort
Tuesday 14 May 1985 - in Dutch & Italian

"Beste vrienden en vriendinnen,
1. Mijn bezoek aan Nederland loopt ten einde. Op de laatste dag van mijn verblijf mag ik in jullie midden zijn en daar ben ik erg blij om. Dit verheugt mij, omdat de Nederlandse kerk nog een grote toekomst voor zich heeft. En die toekomst kan alleen maar op jullie steunen.

Jullie zijn de Kerk van morgen. Terecht voelen jullie je daar trots op. Maar jullie moeten je er ook verantwoordelijk voor voelen. Christus verlaat zich op jullie, die de generatie vormen van diegenen die volwassen zullen zijn op de drempel van het derde millennium. Jullie hebben de taak de boodschap van Christus door te geven aan de generatie van het jaar tweeduizend.

2. De wijze, waarop wij hier nu samen zijn, zal wel niet ieders instemming hebben. Ik weet dit uit heel veel opmerkingen, welke jullie mij gestuurd hebben tijdens de voorbereiding van dit pausbezoek. Velen van jullie hebben mij geschreven, dat zij meer rechtstreeks contact met mij zouden willen hebben. Laat mij eerst zeggen, dat ik oprecht dankbaar ben voor deze wens, die mij erg blij maakt. Weet, dat ik hetzelfde verlangen voel: ik zou met ieder van jullie persoonlijk willen praten, naar ieder willen luisteren, aan ieder vragen willen stellen, de vreugde en het verdriet van ieder willen delen. Ik zou met ieder van jullie naar de toekomst willen kijken en in het Evangelie van Christus de antwoorden willen zoeken op de vragen, die jullie na aan het hart liggen. Jammer genoeg is dit praktisch onmogelijk — voor het ogenblik althans. Maar wij moeten ook wat overlaten voor ons paradijs ...

Ik ben jullie erg dankbaar voor al de vragen, die jullie mij gestuurd hebbeen. Daarme hebben jullie gezocht naar een vorm van dialoog, die voor het ogenblik mogelijk is. Jullie vragen zijn heel belangrijk. Want jullie hebben ze zeker gesteld uit bezorgheid voor jullie Kerk hier in Nederland en voor het geloof, dat jullie moeten doorgeven.

Als jonge mensen geen vragen meer stellen, zijn zij geen jonge mensen meer. Op de vragen, die jullie mij voorgelegd hebben, wil ik nu proberen een zo eerlijk mogelijk antwoord te geven. Ik hoop een beetje jullie taal te spreken. De meest voorkomende vragen zijn zojuist verwoord door jullie vertegenwoordigers.

3. Jullie hebben mij gevraagd, of ik jullie een woord van bemoediging en hoop zou willen meegeven. Ik kan deze vraag heel goed begrijpen. Jullie stellen die, omdat jullie dagelijks geconfronteerd worden met problemen, welke haast niet op te lossen zijn. Mensen dreigen ontmoedigd te worden, als ze zien, dat het probleem van de honger alleen maar groter wordt; als de kloof tussen rijk en arm niet gedicht wordt, maar eerder breder wordt; als de wedloop der bewapening ieder jaar meer geld verslindt; als mensen onderdrukt blijven en niet kunnen uiten, wat zij denken en geloven. In het diepst van jullie jonge hart lijden jullie onder het onrecht, dat mensen over heel de wereld wordt aangedaan. Jullie wijzen op de grote eenzaamheid, waaraan jullie medemensen lijden: mensen op leeftijd, maar vaak ook jullie eigen kameraden. Jullie missen echte vriendschap, waaraan je zo'n behoefte hebt. Jullie constateren verdrietig, dat de zwaksten dikwijls de zwaarste lasten moeten dragen. Jullie moeten soms onrechtvaardige vooroordelen verdragen. Jullie ondervinden aan den lijve de gevolgen van het onopgeloste probleem van de jeugdwerkloosheid. Jullie krijgen dan het gevoel overbodig te zijn. Jullie hebben mij laten weten, dat jullie bij al die problemen weinig steun ondervinden van de Kerk. En toch zouden jullie graag willen blijven geloven.

4. Dit is het belangrijkste, beste jongelui, dat je blijft geloven. Want de sleutel voor de oplossing van genoemde problemen en voor alle andere levensproblemen ligt in het geloof. Dat was de ervaring van de apostel Johannes, die aan de eerste generatie christenen toevertrouwde: « Het wapen, waarmee wij de wereld overwinnen, is geen ander, dan ons geloof » [Io 5, 4]. En bedenkt wel: hij die zo sprak, was geen overwinnaar maar een verliezer, die gebukt ging onder de overmacht van de heersers van zijn tijd. En toch was zijn uitspraak waar: dat kunnen wij eeuwen later nog constateren. Ook heden ten dage hebben veel christenen dezelfde ervaring als de apostel. Mogen zij zich steeds zijn woorden berinneren en moedig standhouden in de beproevingen. De overwinning van het geloof wordt behaald in het hart van de mens, door de mogelijkheid, die hem in Christus gegeven wordt, om van het kruis een weg naar verrijzenis en leven te maken. Zij wordt behaald in de geschiedenis van de mensheid, door de geleidelijke omvorming van de opvattingen, van de gewoonten en van de structuren, dankzij het doordringen van de beginselen van het Evangelie in de maatschappij, dat een vrucht is van aller inzet.

Jongeren, twintig eeuwen christendom zijn niet vergeefs voorbijgegaan. Als jullie de geschiedenis nagaan van de echte veroveringen van de moderne beschaving, dan kunnen jullie zien, dat zij vaak een christelijke oorsprong hebben. Mijn eerste antwoord is dus: Hebt de moed om in Christus te geloven. Als Hij met jullie is, kunnen jullie het hoofd bieden aan de grote actuele problemen en deze oplossen.

Jullie hebben mij gevraagd om concrete aanwijzingen voor enige van deze problemen. Wel, ik herinner eraan, dat de Kerk zich reeds duidelijk heeft uitgesproken over talrijke problemen. Zij voelt zich verplicht aan de mensen de eisen van de juiste zedelijke orde voor te houden en de schendingen hiervan aan te klagen, van welke kant zij ook mogen komen. Je weet, hoe waak de paus zelf gewezen heeft op de wanverhouding tussen de steeds maar voortgaande bewapening en de nood van de ondervoede en onderontwikkelde mensen. Vele malen heb ik de maatschappij, de regeringen, de volksvertegenwoordigers en de werkgevers gewezen op de plicht het probleem van de werkloosheid en in het bijzonder het vraagstuk van de jeugdwerkloosheid aan te pakken. De problemen zijn vaak heel ingewikkeld. Maar juist daarom is er zo'n behoefte aan mensen, die weten door te zetten. En aan wie anders, dan aan jullie, jongeren, zouden wij moeten vragen de moed, de verbeeldingskracht en de energie te hebben om de moeilijke doeleinden te bereiken? Jullie moeten het kritische geweten van de maatschappij blijven. De ouderen hebben jullie nodig: laat hen niet in de steek! Wat zij er ook van mogen denken, zonder jullie kunnen zij geen enkele van de doelen bereiken, die zij nastreven.

5. Jullie hebben nog meer grieven en bedenkingen tegen de Kerk. Jullie hebben mij laten weten, dat je de Kerk ervaart als een instituut, dat alleen maar regels en voorschriften uitvaardigt. Jullie denken, dat zij te veel hekken plaatst, met name op het terrein van de sexualiteit, van de structuur van de Kerk, van de plaats van de vrouw in de Kerk. En je komt tot de conclusie, dat er een diepe kloof gaapt tussen de Blijde Boodschap van Christus en de druk, die de gestrengheid van de Kerk op jullie legt.

Beste vrienden en vriendinnen, staat mij toe vrijuit te spreken. Ik weet, dat jullie geheel te goeder trouw zijn. Maar zijn jullie er echt zo zeker van, dat het beeld, dat jullie je van Christus vormen, geheel overeenstemt met de werkelijkheid? Want het Evangelie laat ons een veeleisende Christus zien, die oproept tot een radicale bekering van het hart [cf Marc 1, 5], tot onthechting aan de aardse goederen [cf Matth 6, 19-21], tot vergeving aan wie ons kwaad doet [cf Matth 6, 14], tot liefde voor vijanden, [cf Matth 5, 44] tot het geduldig verdragen van onrecht [cf Matth 5, 39], en zelfs tot het offeren van het eigen leven uit liefde voor de medemens [cf Io 15, 13]. Op het gebied van de sexualiteit treffen vooral zijn trachtige stellingname voor de onontbindbaarheid van het huwelijk [cf Matth 19, 3-9] en de veroordeling, die hij uitgesproken heeft over de echtbreuk, ook al wordt deze alleen maar in het hart gepleegd [cf Matth 5, 27]. En zou het mogelijk zijn niet onder de indruk te komen van het voorschrift « zijn oog uit te rukken » en « zijn hand af the hakken », als deze ledematen « aanstood » geven [cf Matth 5, 29]?

Zou het met deze gegevens uit het Evangelie voor ogen, van werkelijkheidszin getuigen, als men zich een Christus voorstelt, die toegeeflijk is op het gebied van de huwelijksliefde, tegenover abortus, sexuele relaties vóór of buiten het huwelijk, of homosexuele relaties? De vroegchristelijke gemeenschap, die onderricht was door hen, die Jezus zelf hadden gekend, is zeker niet permissief geweest. Het kan hier volstaan te verwijzen naar de talrijke teksten uit de brieven van Paulus, die over deze onderwerpen handelen [cf Rom 1, 26; 1 Cor 6, 9; Gal 5, 19]. De woorden van de apostel zijn duidelijk en streng. En het zijn woorden, die door God geinspireerd zijn. Zij blijven maatstaf voor de Kerk van alle tijden. In het licht van het Evangelie leert zij dat iedere mens recht heeft op respect en liefde — de mens telt! In haar leer spreekt de Kerk zich nooit uit over concrete personen, maar op het vlak van de beginselen moet zij het goede van het kwade onderscheiden. Toegeeflijkheid maakt de mensen niet gelukkig. Ook de consumptiemaatschappjf brengt geen geluk. De mens wordt alleen werkelijk mens, als hij de eisen weet te aanvaarden, welke hem opgelegd worden door de waardigheid, die erin gestaat geschapen te zijn « naar het beeld en de gelijkenis van God » [Gen 1, 27].

6. Als de Kerk onwelgevallige uitspraken doet, dan doet zij dit dus, omdat zij zich hiertoe verplicht weet. Zij doet het uit eerlijkheid. Het zou inderdaad veel gemakkelijker zijn bij algemeenheden te blijven. Maar soms moet zij, in overeenstemming met het Evangelie, vasthouden aan hoge idealen, ook al moet zij ingaan tegen gangbare opvattingen.

Maar is het dan wel waar, dat het Evangelie een Blijde Boodschap is? Ja, dat is het heel zeker! Hoe is dit mogelijk? Het antwoord is gelegen in een enkel woord, dat kort is, maar waarvan de inhoud zo wijd is als de zee. Dit woord is: liefde. De strengheid van het voorschrift kan heel goed samengaan met de vreugde van het hat, als men bij zijn handelen gedreven wordt door liefde. Wie liefheeft, is niet bang voor het offer. Ja, hij zoekt juist in het offer het overtuigend bewijs van de echtheid van zijn liefde. Is dit niet de ervaring, die jullie zelf opdoen ten opzichte van degene, die jullie liefhebben? Wat deze ook van jullie vraagt, je wordt niet moe het te doen, en het offer, dat het jullie kost, wordt zelf een bron van vreugde.

Dat is, beste jongeren, het geheim van een consequent en blij christenleven. Dit geheim is gelegen in een oprechte, persoonlijke en diepe liefde voor Christus. Het is mijn wens, dat ieder van jullie zo'n liefde mag vinden. Dan zullen de waarden, die ten grondslag liggen aan de norm, werkelijk zichtbaar worden en de moeilijkheden welke je ondervindt bij het vervullen ervan zullen lichter worden. Augustinus zegt: « Wat men met liefde doet doet men zonder moeite, of men bemint de moeite zelf » [St Augustine, De Bono Viduitatis, 21. 26].

Jongelui, dit is dus mijn antwoord: houdt van Christus, en je zult de eisen, die de Kerk jullie in zijn naam stelt, aanvaarden, omdat het eisen zijn van God, de Schepper en de Verlosser van de mens. Aanvaardt deze eisen in jullie leven, en je zult er de waarde van ontdekken. Daarvoor moet je steeds opnieuw naar het woord van God luisteren, en de verrezen Heer dikwijls ontmoeten in de Eucharistie. In verband hiermee raad ik jullie aan de waarde van het sacrament van de biecht niet te onderschatten. Zo zullen jullie de verplichtingen kunnen nakomen, die jullie bij het vormsel op je genomen hebt.

7. Ik wil ook iets zeggen over de derde reeks vragen, die jullie mij gesteld hebben. Die vragen gaan over jullie plaats in de Kerk. Jullie willen weten, wat de paus van je verwacht. En of hij eigenlijk wel iets van jullie verwacht. En of jullie jong mogen zijn in de Kerk.

De Kerk, beste jongens en meisjes, zal altijd een jonge Kerk moeten zijn. Zij moet zich van dag tot dag vernieuwen, zich voortdurend bekeren. Zij moet antwoord geven op de vragen van deze tijd. Jullie weten, beten dan wie ook, om welke vragen het gaat. Jullie zijn immers, meer dan wie ook, kinderen van deze tijd. En daarom hebben jullie kritiek op de Kerk. Ongezouten kritiek soms. Je zult kunnen begrijpen, dat wij ouderen daar nogal eens moeite mee hebben. Soms doen jullie ons ook pijn. En toch zouden wij niet graag hebben, dat je ermee ophoudt. Jullie moeten ons alles eerlijk blijven zeggen. Maar jullie moeten ook letten op de kritiek van onze kant: jullie kritiek moet voortkomen uit echte bezorgheid voor de Kerk. Want de Kerk moet doen, wat Christus van haar verwacht. Daar komt het vooral op aan.

De Kerk heeft zichzelf niet uitgevonden. Zij weet, dat zij de vrucht is van een uitvinding van de liefde van Christus. Daarom is zij er alleen op bedacht de wil van haar Heer zorgvuldig te bewaken en met de bijstand van de Geest steeds beter te begrijpen, om ten volle de heilbrengende doeleinden ervan te verwezenlijken, tot welzijn van de mensheid. Zij is ervan overtuigd, dat et geen enkele reden is, waarom iemand, die een taak heeft in de Kerk, afgunstig zou zijn op iemand, die een andere taak heeft. De verscheidenheid van taken geeft immers geen aanleiding tot superioriteit van de één boven de ander. Men moet er alleen naar streven superieur te zijn in de liefde [cf I Cor 13, 13-14]. In het rijk der hemelen zal er alleen de hiërarchie van de liefde zijn.

Spant je dus in om te groeien in liefde en vervult edelmoedig de rol, waartoe de Geest van Christus jullie roept in de Kerk, waarvan jullie levende ledematen zijn. Jullie, wij allen zijn de Kerk. Praat daarom nooit als een buitenstaander over de Kerk, maar steeds als een overtuigd betrokkene. Spreekt vooral nooit tot of over de Kerk, alsof zij voor jullie niet bestaat of jullie onverschillig laat, of, nog erger, een vijand zou zijn. Zij is een moeder. Omdat zij jullie heeft voortgebracht voor Christus. De heilige moederkerk. Men klaagt een moeder niet aan, maar bemint haar. Met een moeder spreekt men vertrouwelijk. Men gaat zijn hart openen voor een moeder, om samen met haar de last van het leven te dragen, de zorgen van het gezin. De Kerk wacht op jullie, zoals jullie zijn.

Ik wil jullie ook vragen nooit zo tot de Kerk te spreken, dat je niet meer kunt luisteren. Sluit je niet af. Blijft met elkaar verbonden. Wij moeten elkaar steunen.

Juist als in de gezinnen, zullen wij in de Kerk gebuld met elkaar moeten hebben: jullie met onze misschien te bedachtzame gang, wij met jullie onstuimigheid. Wij willen eerbied hebben voor elkaar. Gelooft mij: wij kunnen jullie niet missen. Jullie zijn onvervangbaar.

8. Beste jongelui, geloven is altijd een uitdaging. Dat is nooit anders geweest. Wie in deze tijd christen wil zijn, ondervindt moeilijkheden. Maar in het verleden waren er andere moeilijkheden. En in de toekomst zullen nieuwe generaties jongeren nieuwe moeilijkheden ontmoeten. Dat is een voorspelling, die men kan doen, zonder het risico te lopen gelogenstraft te worden. Christen-zijn is nooit een « gemakkelijke » keuze geweest en zal het ook nooit zijn. Maar wordt de keuze vóór Christus niet juist hierom aantrekkelijk? Wat moeilijk is, vraagt moed. En juist in de moed komt de typische adel van de mens tot uitdrukking. Jullie moeten ook niet vergeten, dat in andere landen van de wereld jonge mensen een zeer hoge prijs betalen voor het getuigenis van hun evangelisch leven. Desondanks lachen en zingen zij graag. Hun ervaring leert ons, dat de vreugde opbruist uit het offer, als dit uit liefde voor Christus gebracht wordt. Ik hoop, dat dit ook jullie ervaring mag zijn.

In vele andere landen moeten de jongeren armoede en gebrek trotseren. Toch zijn zij vol vrede en ijver. Vergeleken met hen zijn jullie bevoorrecht. Jullie beschikken over een grote welstand en een hoge ontwikkeling, waardoor jullie vele mogelijkheden hebben voor een menswaardig leven. Houdt je aan Christus vast om blij de weg van het Evangelie te kunnen gaan in de huidige wereld, zonder te verdwalen. Houdt je ook vast aan de maagd Maria, de Moeder van Christus en onze Moeder. Zij is voor ons allen een voorbeeld van overgave aan de wil van God. Samen met haar zullen jullie veilig en vol vreugde de toekomst tegemoet kunnen gaan."

Paus Heilige Johannes Paulus II greeting to Women Religious
Amersfoort, Tuesday 14 May 1985 - in Dutch

"Dierbare Zusters,
An het einde van mijn bezoek wil ik u hartelijk danken voor de genoten gastvrijheid. Het was goed hier te zijn. Jezus heeft beloofd dat wie « één van deze kleinen opneemt » in zijn Naam, daarvoor beloond zal worden. U hebt hém opgenomen die niets liever wil dan de Dienaar der Dienaren Gods te zijn.

Daarom bid ik dat de Heer u mag schenken de hoogste gave die bestaat, de LIEFDE. Daarop is heel uw kloosterleven gericht. Met de liefde komen alle andere gaven van de Geest: de vreugde, de vrede, de volharding en de trouw. Weest trouw aan uw mooie roeping en God zai met u zijn.

Heel veel dank!
En God zegene u."

Pope St John Paul II to the Episcopal Conference of the Netherlands
Convent of Our Lady of Ter Eem, Amersfoort, Tuesday 14 May 1985 - in Dutch & Italian

"Eerbiedwaardige broeders,
1. Nog altijd staan mij levendig de dagen voor de geest van de Bijzondere Synode, die gehouden werd in het begin van het jaar 1980 en van de ontmoeting, die ik vervolgens mocht hebben met het Nederlandse Episcopaat bij gelegenheid van het bezoek « ad limina ».

Met een hart vol broederlijke genegenheid kom ik nu in zekere zin die bezoeken beantwoorden. Met de heilige Paulus mag ik wel zeggen: Mijn hart « staat wijd voor u open: Gij zijt voorwaar niet door ons in het nauw gebracht » [2 Cor 6, 11]. Ik ben er bovendien zeker van, dat ik kan rekenen op uw genegenheid jegens mij. Wij weten immers, dat wij een eensgezind college moeten vormen.

Krachtens de wonderlijke beschikking, waardoor wij onze onderscheiden bedieningen hebben ontvangen, weerspiegelt zich in ons het apostelcollege, dat rondom Petrus en onder zijn leiding verenigd was en waaraan de Heer Jezus het herderlijk bestuur van zijn kerk heeft willen toevertrouwen [cf Lumen Gentium, 20 & 22]. Moge Hij, die door de apostel Petrus « herder en behoeder van onze zielen » [1 Petr 2, 25] en « opperherder » [1 Petr 5, 4] genoemd wordt, deze uiting van warme en waarachtige collegialiteit vruchtbaar maken en zegenen.

2. Terwijl ik u groet met de betuiging van mijn eerbiedige en broederlijke hoogachting, gaan mijn gedachten aan het begin van dit onderhoud met u spontaan uit naar de twee grote bisschoppen, met wie de kerk in Nederland verbonden is door diepe en onverbrekelijke banden.

De eerste van deze uitmuntende mannen heette Servatius. Hij had het charisma van de kerkstichters, die de grond rijp maken voor het zaad en de fundamenten leggen voor het bouwwerk. Hij kwam van verre om zich in onbekende landstreken te wijden aan een zending, waarvan hij zich geen voorstelling kon maken.

Uit zijn bisschoppelijke dienst komt zo een aspect naar voren, dat, hoe dan ook, niet mag ontbreken in het dienstwerk van een bisschop: het besef gezonden te zijn, ofwel de volledige bereidheid om naar een werkterrein te gaan, dat men als het eigen arbeidsveld aanvaardt, ook al lijkt het een vreemd gebied te zijn, omdat het getekend is door secularisme en ontkerstening. Grote delen van Europa worden missiegebieden die van de bisschoppen een edelmoedige missionaire geest vragen. Zij mogen het zich niet gemakkelijk maken in de warmte van het bisschopshuis, maar moeten naar de mensen toe gaan om hun de Blijde Boodschap van het heil te brengen. Zo is het profiel van de herder, dat Servatius voorhoudt aan de bisschoppen van deze tijd.

Uit de biografische gegevens en uit betrouwbare historische be- richten rijst de figuur van deze herder op, verwikkeld in de harde strijd, welke in de Kerk ontbrand was door de ketterij van het arianisme. In de moeilijkste ogenblikken van de strijd voor het geloof bleef hij trouw aan de grote Athanasius. Hij herstelde zich snel van enige ogenblikken van aarzeling en van verminderde kracht en helderheid, en bevestigde zijn bereidheid om met volkomen duidelijkheid de leer van de Kerk te verkondigen en te verdedigen.

Is het niet waar, dat zijn getuigenis nog al zijn kracht heeft bewaard na ruim vijftienhonderd jaar vanaf de tijd, waarin Servatius leefde? Welke bisschop voelt niet, dat hij van hem moet leren om waakzaam, duidelijk en precies te zijn in het uiteenzetten en verdedigen van de geopenbaarde waarheid, waarvan de Kerk de behoedster is? En welke bisschop zal niet uit het voorbeeld van deze medebroeder uit vroegere tijden nieuwe moed willen putten voor het vervullen van de taak om het ware geloof ten volle en in heel zijn zuiverheid te verkondigen?

3. De andere figuur, die ons voor ogen staat, is die van Willibrordus, die bijna vier eeuwen na Servatius leefde. Ook hij kwam van verre, uít zijn geboorteland Northumbrië. Uit de abdij van Ripon, waarin hij « statim ablactatus » (volgens Alcuinus) als novice was ingetreden en uit het klooster van Ratmelsigi (Mellifont) in Ierland, waar hij gevormd was in de school van grote monniken als Egbertus. In de herfst van het jaar 690 ging hij als jong priester aan land in Friesland, het arbeidsveld, dat paus Sergius I aan hem en enige metgezellen had toevertrouwd om er het missiewerk te ontplooien. Juist vanwege zijn onvermoeibare arbeid stelde de Paus hem op 21 november 695 aan tot aartsbisschop van die uitgestrekte gebieden. Zonder ophouden reisde hij om te preken, te dopen en gemeenschappen te vormen. Hij trok door Friesland, Vlaanderen, de Kempen, Luxemburg, de Rijnoevers en Zeeland, en vestigde zijn bisschopszetel eerst in Antwerpen, toen in Utrecht en vervolgens te Echternach.

Het beeld, dat hij heeft nagelaten, is het beeld van een herder, wiens gehechtheid aan het monastieke leven — aan stilzwijgen, versterving en gebed — geen beletsel was, maar juist een stuwkracht voor een ijverige en onvermoeibare apostolische en pastorale activiteit.

Niet minder opvallende trekken van zijn activiteit zijn, zoals de biografen opgemerlct hebben:
— het vermogen om het eigen leven, de taal en het dienstwerk geheel af te stemmen op de omgeving en de mensen van Friesland, zonder ook maar iets af te doen aan de boodschap van het Evangelie, waarvan hij de verkondiger was, of te verhullen, dat hij leerling van Christus was;
— de ijver en openheid, waarmee hij zich wist te wenden, zowel tot de eenvoudigen en geringen, als tot de wijzen en machtigen;
— het organisatie-vermogen, waarmee hij gestalte wist te geven aan de kerk, waarvan hij de herder was (men schrijft aan hem de aanstelling van hulpbisschoppen toe, die hem moesten helpen bij zijn pastorale taak);
— de vaderlijke goedheid, die gepaard ging met gestrengheid in het persoonlijke leven; de onwrikbare toewijding aan de Stoel van Petrus;
— het samengaan van overleg, moed en vasthoudendheid bij de grate werken die hij ondernam voor de evangelisatie; deugden, die eigen moeten zijn aan een bestuurder.

Deze karaktertrekken bewaren ook nu nog heel hun actualiteit. Iedere bisschop is geroepen deze deugden voortdurend uit te drukken in zijn leven en werken. Gelukkig de herder, die ze in zijn eigen persoon weet na te volgen, consequent en zonder compromissen.

4. In het licht van het onvergankelijke voorbeeld van deze bis- schoppen en om als het ware enige vruchten te plukken van hun kwaliteiten als bisschop, komt het spontaan bij mij op die aspecten te onderstrepen, welke de opvolgers van Servatius en Willibrordus beschouwen als kenmerken van hun hedendaags bischopsambt.

Dit is voor alles dienst aan de gerneenschap, aan de communio. Het is niet toevallig, dat de documenten van het tweede Vaticaans Concilie zowel de herder van de Wereldkerk als de herders van de particuliere kerken definiëren op grond van hun oorspronkelijk charisma om tekenen en bouwers, bevorderaars en verdedigers, apostelen en borgen te zijn van de kerkelijke gemeenschap. Deze dienst der communio is een kostbare en onmisbare dienst, vooral als het erom gaat de eenheid op te bouwen en te bewaren temidden van conflicten en van de onrust van verdeeldheid en onenigheid.

De genoemde Bijzondere Synode van het jaar 1980 (negentienhonderd-tachtig) heeft aan ons allen de opdracht nagelaten die gemeenschappen op te bouwen. Gemeenschap van doelstellingen en programma's van de bisschoppen onderling. Communio van de bisschoppen met hun geestelijkheid en met de afzonderlijke priesters. Gemeenschap van de herders met hun gelovigen, die dikwijls verdeeld zijn, niet alleen door ideologische en politieke keuzen, maar ook door tegengestelde visies op de Kerk, door polarisatie en door elkaar uit te sluiten. Gemeenschap van de particuliere kerken met de zusterkerken binnen het geheel van de Wereldkerk, doordat men zich openstelt voor de verademing en de verruiming van het universele, dat wat al te klein is en beperkt blijft tot eigen ervaring, doorbreekt. En op dit niveau gemeenschap van de bisschoppen met de bisschop van Rome en met zijn petrinisch ambt ten dienste van an de particuliere kerken en de Wereldkerk.

5. Maar wij weten allen, dat de gemeenschap, die tot het wezen zelf van de Kerk behoort, slechts tot stand kan komen en kan bestaan en voortduren rondom bepaalde fundamentele werkelijkheden, die de concrete band van die gemeenschap vormen.

Deze realiteiten hebben hun centrum in één persoon: Jezus Christus, het eeuwige Woord, dat mens geworden is, de Zoon van God en de zoon van Maria. De gemeenschap in liefde wordt opgebouwd rondom Hem, rondom de Waarheid, die Hij is, en rondom de waarheid, die Hij verkondigt.

Daarom is iedere bisschop in zijn eigen kerk leraar, dienaar en getuige van Christus, die de Waarheid is. Hij voedt zijn kudde op tot het geloof, dat er in bestaat de waarheid van Christus aan te hangen.

Het gewichtige voorbeeld van Servatius en Willibrordus als verkondigers van het Evangelie in deze streken doet zeer duidelijk het « munus docendi » van iedere bisschop uitkomen; namelijk zijn plicht om steeds te denken en te handelen als eerste verantwoordelijke voor het Kerugma, dat wil zeggen voor de eerste en fundamentele verkondiging van Jezus, in een geseculariseerde beschaving, die Hem steeds meer miskent; ook voor de geloofsverdieping door middel van de prediking en de onderrichting op verschillende niveaus; verder voor een betrouwbare catechese, zowel wat de inhoud als wat de methode en de taal betreft. Eerste verantwoordelijke ten- slotte voor het theologische onderricht en derhalve voor het delicate ambt van de theologen in de seminaries, aan de universiteiten, in de instituten, de kloosters, enzovoorts.

6. Het leergezag van de waarheid moet overigens uitgeoefend worden onder de inspiratie en de stuwing van de liefde. Ook dit hebben de twee voortreffelijke herders, overvloedig aangetoond en geleerd.

Beiden hebben zij hun missionaire en pastorale activiteit verricht met voorbeeldige standvastigheid en trouw, temidden van onuitsprekelijke moeilijkheden en belemmeringen. Hun werk blijft een bewijs van een « dilexit in finem », dat geen ander doel had, dan broederlijke liefde en een gemeenschap van broederlijke liefde op te wekken.

Een zending, die de bisschop niet mag verwaarlozen, is « veritatem facere in cantate », zó te handelen, dat in alle christelijke gemeenschappen de liefde de « suprema lex » is, zodat de bijkomstige zaken, die verdelen, nooit de overhand hebben over de wezenlijke zaken, die verenigen. In dit licht tekenen zich in de meester de trekken af van de herder, die tevens als een vader is. De bisschop moet de taak, die hij bij zijn wijding op zich genomen heeft, zonder te zwichten en zonder compromissen vervullen. De kracht, waarmee hij de waarheid verkondigt, onderricht en verdedigt, moet getemperd worden door de « innige barmhartigheid », waarin hij zich een vader toont, die beschermt, en een herder, die de zijnen naar de « grazige weiden » leidt.

De bisschop vertoont duidelijk de trekken van een vader en een herder en niet alleen van een bestuurder of « manager »
— wanneer hij zijn kudde nabij is in al haar noden, vooral in haar behoefte aan God;
— wanneer hij met zijn kudde meetrekt, vóór haar uit, om de weg te wijzen en te waarschuwen voor gevaren, om haar te verdedigen tegen de wolven, om haar een gevoel van veiligheid te geven. Niet achter de kudde aan, alsof hij geleid, beschermd en verdedigd moest worden. Niet los van de kudde, alsof hij zich niet bekommerde om haar lot.
— De bisschop is herder en vader, wanneer hij duidelijk heel de verantwoordelijkheid op zich neemt van de functie, waarvoor hij gewijd is en door de Heilige Geest is aangesteld;
— wanneer hij zich uitsluitend laat leiden door de eeuwige Hogepriester Jezus;
— wanneer hij zich één voelt met de andere herders en bereid is gebruik te maken van de diensten van alle instanties, die hem kunnen helpen in het veeleisend dienstwerk, dat hem door de Heer en de Kerk is toevertrouwd, zonder evenwel afstand te doen van zijn geheel eigen verantwoordelijkheid:
— wanneer hij onder de verschillende wegen, die de Kerk biedt of die zijn ijver, zijn wijsheid en zijn creativiteit hem suggereren, de beste weg vindt om zo dicht mogelijk bij de mensen te zijn, aan wie hij als herder en vader gegeven is en die hij moet bezielen.

8. Tenslotte, hoe zou men kunnen zwijgen over een laatste trek, die zich aftekent in het lichtende beeld van de twee heilige bisschoppen, wier werk voor altijd verbonden blijft met de geschiedenis van de Kerk in deze natie?

Dit werk van diepgaande evangelisatie was bovenal gericht « ad dandam scientiam salutis » en ook « in remissionem peccatorum » [cf Luc 1, 77]. Op twee verschillende ogenblikken van de geschiedenis zijn de twee grote bisschoppen gekomen van verre, om aan talrijke mensen in deze streken het onpeilbare mysterie van de goedheid en genade van de levende God te openbaren en om zo een gehel volk van gelovigen naar de heiligheid te voeren.

In de lijn van het onveranderlijke onderricht van de Kerk heeft het tweede Vaticaans Concilie ons eraan herinnerd, dat de taak om het volk te heiligen, welke de twee uitmuntende herders met grote ijver vervuld hebben, kenmerkend is voor iedere bisschop. Hij moet heiligen door het Woord, dat hij predikt, door de kracht van de sacramenten, die hij bedient, door de evangelische deugden, die hij doet groeien, door de liefdevolle gehoorzaamheid aan het Evangelie, die hij opwekt, door de geestelijke leiding, die hij biedt.

De bisschop moet zich bewust zijn van deze heiligende zending. Door zijn eigen arbeid en door het coördineren van het werk van zijn medewerkers moet hij al het mogelijke doen om allen, die de opperherder en hogepriester Jezus Christus aan zijn herderlijke zorgen toevertrouwt, te doen groeien in hun christelijke roeping.

9. Eerbiedwaardige en geliefde broeders, al wat ik u in deze ontmoeting heb willen zeggen, als uitdrukking van oprechte gemeenschap met u en met uw bisschopsambt, voert ons in gedachten terug naar het belangrijke moment in het leven van de Kerk in Nederland, dat de Bijzondere Synode is geweest. Ik aarzel niet te zeggen — en wie er bij tegenwoordig is geweest, kan het bevestigen — dat het een moment is geweest van genade, van communio, hoop en moed, van werkdadigheid en van besluiten. Voor u en voor uw gelovigen was het een voortzetting van de onmetelijke genade van het Concilie. Het is een plicht standvastig trouw te blijven aan deze genade. Het is niet alleen nodig de voorstellen en besluiten van de Synode uit te voeren, maar ook de geest te doen heersen, waardoor zij bezield werd en die blijft leven in de letter van de besluiten, waartoe men toen gekomen is U, die zelf tegenwoordig geweest bent op de Synode of uw voorgangers, hebt aan uw priesters en gelovigen geschreven: « Nu kunnen wij u de resultaten en conclusies meedelen, waartoe wij gezamenlijk gekomen zijn, en die werden aangenomen en bekrachtigd door de Paus. Zij zullen ons leiden bij de verwezenlijking van de opbouw en inrichting van de Kerk, als gemeenschap van Christus ».

De Bijzondere Synode was uitdrukking van echte collegialiteit. Zij vraagt, ja eist, norm en inspiratie te worden voor het leven, allereerst van hen, die door de Heilige Geest aangesteld zijn om de Kerk in dit land te besturen, en vervolgens van heel de kerkgemeenschap. Mogen dus de letter en de geest van de conclusies u aansporen om met vreugde en vurigheid de geduchte en verheven eisen te vervullen van uw zending als « doctores fidei », als geestelijke vaders, als herders en gidsen, als «perfectores» en heiligmakers voor zovelen, die openlijk en stilzwijgend (misschien zelfs zon der het te beseffen) van u krachtige hulp verwachten. Mogen de conclusies u aanmoedigen om dicht bij uw priesters te staan en om hen aan te sporen steeds meer trouw te zijn aan de eisen van hun zending in dit uur van de Kerk in Nederland. Mogen zij u aansporen en steunen in uw inzet en inspanning voor een krachtige bevordering van de priester- en kloosterroepingen, zodat Nederland weer een bloeiende en veelbelovende kweekplaats wordt voor priesters en religieuzen, ook ten dienste van de missie ad gentes. Mogen de conclusies ook een waardevolle gids zijn voor uw taak om talrijke leken te vormen, die in staat zijn te beantwoorden aan hun charisma om actief in de wereld aanwezig te zijn en de aardse werkelijkheden te bezielen met het levendmakende zuurdeeg van het Evangelie. Mogen zij tenslotte bij alle gelovigen de geest van gemeenschap en van openheid voor de Wereldkerk bewaren. Met deze wensen die ik toevertrouw aan de moederlijke voorspraak van Maria, zegen ik u allen van harte."

 

 

Paus Heilige Johannes Paulus II at the Farewell Ceremony
Amersfoort, Saturday 11 May 1985 - in Dutch & Italian

"Mijnheer de Minister-President,
Dierbare broeders in het bisschopsambt,
1. Reeds is het ogenblik aangebroken, dat ik uw mooie land moet verlaten. Ik heb veel bewondering gevoeld voor zijn orde en schoonheid, welvaart en gastvrijheid, voor de robuuste gezondheid, de werklust en de godsdienstzin van zijn bevolking. Mijn hart is vol dankbaarheid en vreugde.

Gaarne vertrouw ik aan u, Mijnheer de Minister-President, de zorg toe om aan Koningin Beatrix nogmaals mijn eerbiedige en oprechte dankbaarheid te betuigen. Ik bewaar een onuitwisbare herinnering aan haar vriendelijkheid, welke ik reeds had mogen ervaren bij haar bezoek in het Vaticaan en die ook tot uitdrukking is ge- komen in de uitstekende medewerking van de Regering aan het goede verloop van deze pastorale reis. Van ganser harte dank ik de verantwoordelijken en de leden van de verschillende openbare diensten voor hun voorkomendheid en voor hun doeltreffend werk.

2. Aan u allen, bisschoppen van Nederland, druk ik mijn levendige voldoening en warme dankbaarheid uit. Vóór en gedurende deze historische reis hebt u alles gedaan om ze te doen slagen. Deze ervaring van nauwe samenwerking met elkaar en met de bisschop van Rome zal haar stempel drukken op het leven van de bisdommen, waarvoor u de zorg draagt, en zal uw eenheid van zienswijze en handelen nog versterken. Als uw illustere landgenoot Paus Adrianus VI op dit ogenblik in mijn plaats het woord tot u kon voeren, zou hij alleen maar zijn rechtmatige trots en zijn gelukwensen kunnen uitspreken en u kunnen aanmoedigen om in dit land van sínt Servatius en sint Willibrordus het werk van God voort te zetten. U hebt mijn vertrouwen en mijn steun. De publieke opiníe heeft genoeg gesproken over de moeilijkheden tussen Rome en de kerk van Nederland. Dierbare broeders, het is de diepste wens van u en van mij, dat dit apostolische bezoek onze inspanningen voor wederzijds begrip en broederlijke samenwerking blijft stimuleren, oin een getuigenis van eenheid te geven aan de wereld, die hierop wacht.

3. Ik denk ook aan onze broeders in het priesterschap en aan alle religieuzen, die medewerking verlenen aan het leven van de bisdommen. Eveneens denk ik aan de contemplatieven. Moge dit korte verblijf van de nederige opvolger van Petrus in hun midden hun eerste vuur aanwakkeren: dat zal een diepe bron zijn van vreugde voor henzelf en van vurige ijver voor hun broeders!

4. Aan alle katholieken van dit land, of zij deelgenomen hebben aan de georganiseerde ontmoetingen dan wel deze gevolgd hebben via de media, betuig ik mijn blijde en hartelijke dank voor de ontvangst. Allen die ik heb ontmoet, hebben mij een indruk gegeven van christelijke gemeenschappen, die concreet gestalte wilien geven aan het rijk van God in de tijdelijke werkelijkheden. Mannen en vrouwen, jongeren en kinderen van de katholieke gemeenschappen in Nederland, weest nauw verbonden met elkaar en met uw herders. Dan zullen uw parochies, uw bisdommen en uw verenigíngen van apostolaat bloeien en een kerkeljike symfonie vormen, die te vergelijken is met de bloemensymfonie van uw dierbaar en mooi land.

Ik verlaat u, maar slechts in zeker opzicht! Ik draag u allen mee in mijn hart en in mijn gebed, en ik zegen u nogmaals in de naam van de allerheiligste Drieëenheid.

Moge Maria, de Moeder van de Kerk, over u waken!"